De Adagia is een verzameling Griekse en Latijnse spreuken en korte betogen van de Nederlandse theoloog en humanist Desiderius Erasmus. Het boek werd het eerst gedrukt te Parijs in 1500 en bestond toen uit 818 klassieke citaten en spreekwoorden. Hij bleef er met tussenpozen zijn leven lang aan werken totdat het bij de laatste uitgave voor zijn dood in 1536 was uitgegroeid tot een collectie van 4151 adagia. Zijn grote belezenheid van schrijvers uit de klassieke oudheid en kerkvaders en zijn vele reizen boden de inspiratie voor zijn reflecties. Bij zijn overlijden had hij 4658 adagia opgesteld.[1][2]
De eerste druk was getiteld Collectanea Adagiorum en verscheen in een handzaam quartoformaat. Tijdens zijn tijd in Italië groeide de verzameling snel: in 1508 stond de teller op 3260 spreuken. Hij veranderde toen ook de titel in Adagiorum Chiliades, "De duizenden spreekwoorden", de benaming waarmee ook alle volgende uitgaven worden aangeduid. De aforismen waren veelal voorzien van uitgebreide voetnoten, korte opstellen over politieke of morele onderwerpen. In sommige stukken trok hij fel van leer tegen misstanden die hij zag in het functioneren van kerk en staat.
Het werk was zijn eerste publicatie die een wijder publiek bereikte en bezorgde hem onverwijld een goede naam. Erasmus introduceerde de brede term adagium in de titel om uitspraken van een veelomvattend scala aan auteurs te vergelijken met spreekwoorden uit zijn eigen tijd. Zo ontstond de mogelijkheid om antieke argumenten toe te passen in eigentijdse situaties op een manier die in de middeleeuwen ondenkbaar was geweest. Het genre van verzamelde opmerkingen zou in de Renaissance onder humanisten een hoge vlucht nemen, maar de meestgelezen Adagia in de 16e eeuw waren die van Erasmus. Zijn spreuken vergezelden hem op al zijn tochten en verspreidden zich al tijdens zijn leven in verschillende invloedrijke vormen over Europa.[3][4]
Het eerste epitome, een samenvattend uittreksel van het lijvige werk, getiteld Collectanea adagiorum veterum, "Verzamelingen van oude adagia", werd met medewerking van Erasmus verzorgd door Adrianus Barlandus en gedrukt door Dirk Martens in Leuven in 1521 als goedkoper alternatief voor studenten en lezers met een smalle beurs.[5] De Adagiorum epitome van Ioannes Servilius uit Antwerpen uit 1544 was de eerste tweetalige editie met Nederlandse vertalingen naast het Latijn.[6][7] Gedurende de 16e eeuw putten ook makers van emblemataboeken gretig uit de verzamelingen spreekwoorden en uitdrukkingen van Erasmus en andere vernieuwers.
De toegankelijkheid en wijde verspreiding van de Adagia heeft bijgedragen aan een zekere overeenstemming tussen zegswijzen in verschillende Europese talen. De figuurlijke betekenis van krokodillentranen als huichelachtig medelijden wordt in verschillende gedaantes al in de middeleeuwen aangetroffen, in de 12e eeuw bij Jacob van Maerlant die schrijft dat de krokodil den mensche te beweene plegt alsettene doet heuet ghebeten, de mens pleegt te bewenen als het hem heeft doodgebeten.[8] Erasmus verklaarde de uitdrukking als volgt:
Crocodili lachrymae: Crocodilus eminus conspecto homine lachrymare dicitur atque eundem mox devorat. Inde proverbium Crocodili lachrymae in eos, qui se graviter ferre simulant incommodum eorum, quibus ipsi incommodum attulerunt.[9]
"Krokodillentranen. Naar verluidt begint een krokodil, als hij op enige afstand een mens ziet, te schreien om hem vervolgens te verzwelgen. Daar komt het spreekwoord krokodillentranen vandaan, dat duidt op hen, die veinzen te treuren om wie ze zelf in het ongeluk hebben gestort."
Volgens de Ethika van Plutarchus bezigden de Spartanen de uitdrukking "την σκάφην σκάφην λέγοντας" (tēn skafēn skafēn legontas), "een kuip een kuip noemen", niet onnodig ingewikkeld doen, zeggen waar het op staat. In Apophthegmatum opus vertaalde Erasmus "σκάφη" met het Latijnse "ligo", "schep", hetgeen door de vertaling van Nicholas Udall in 1542 in Apophthegmes, that is to saie, prompte saiynges. First gathered by Erasmus de Engelse taal heeft opgescheept met de uitdrukking "to call a spade a spade".[10]
In een afschrift van het verhaal over Pandora in de Werken en Dagen van Hesiodos las Erasmus het Griekse pithos, "vat", als pyxis, "doos", hetgeen in diverse talen heeft geleid tot het beeld van Pandora's doos als bron van onheil.[6] Wellicht was de verschrijving een bewuste keus.[11]
Enkele van de meest geciteerde Erasmiaanse adagia zijn:
1.1.34. Gratia gratiam parit
Gunst baart gunst: over het ontstaan van vriendschappelijke relaties.
1.2.9. Oleum adde camino
Olie op het vuur gooien. De uitdrukking van escalatie wordt geciteerd uit de Satiren van Horatius.
1.2.82. Ex umbra in solem educere
Iets uit de schaduw in het zonlicht brengen: over het zichtbaar maken van wat nog verborgen onbenut algemeen beschikbaar was. Erasmus komt de uitdrukking overal in de literatuur tegen en geeft als eigen voorbeeld dat Socrates de filosofie vanuit de schaduw in het zonlicht heeft gebracht.[12]
1.2.95. Barbae tenus sapientes
Tot aan de baard zo wijs: over Spaanse, Franse en Engelse spreekwoorden die een verband leggen tussen het dragen van een baard en het beschikken over levenservaring.
Hij geeft tweemaal, die snel geeft. Een vlot gebaar wordt dubbel gewaardeerd.[13]
2.1.1. Festina lente
Haast u langzaam: over teksten van Aristophanes, Homerus en Hesiodus en een emblematische afbeelding uit de tijd van Vespasianus van een (snelle) dolfijn die om een (traag) anker zwemt, het beeldmerk van zijn eerste Italiaanse uitgever en medehumanist Aldus Manutius, wiens behoedzame haast hij uitvoerig prees.
2.1.12. Difficilia quae pulchra
Wat mooi is, kost moeite.
2.2.93. Quaevis terra patria
Heel de wereld is mijn vaderland. Een variant met "is je vaderland" staat sinds ±1994 in neonletters te lezen op de gevel van de Bibliotheek in Erasmus' geboortestad Rotterdam. De originele vertaling is in 2008 als wandschildering aangebracht op een muur in het metrostation Zuidplein.
2.4.54. Magna civitas magna solitudo
Een grote stad betekent grote eenzaamheid.
2.4.17. Tempus omnia revelat
Tijd onthult alles: een citaat van Tertullianus, nu de titel van een opstel over onthullingen in citaten van onder meer Sophocles, Livius en Seneca. Als om de heidense beelden van Saturnus als vader Tijd en zijn dochter Veritas of Waarheid tegen een ongenoemd gevaar te beschermen, geeft een citaat van Matteüs er een christelijke uitleg voor.[14]
3.2.65. Aquila non captat muscas
De arend vangt geen vliegen: wie belangrijk is, houdt zich niet bezig met kleinigheden.
3.4.94. A fronte praecipitium, a tergo lupi
Van voren een afgrond, van achteren wolven.
3.4.96. Inter caecos regnat strabus
Onder de blinden regeert de schele, in het Grieks "Ἐν τοῖς τόποις τῶν τυφλῶν λάμων βασιλεύει". Erasmus verklaart dit nader als: In regione caecorum rex est luscus, in het land der blinden is de eenogige de koning.[15] De woorden inspireerden ook andere talen: unter Blinden ist der Einäugige König, in the land of the blind, the one-eyed is king, au royaume des aveugles, les borgnes sont rois.
4.1.1. Dulce bellum inexpertis
De oorlog is aangenaam voor wie hem niet kent.
4.9.27. Iucunda malorum praeteritorum memoria
Zoet is de herinnering aan doorstane rampen. Naar Cicero's De finibus malorum et bonorum.
5.1.86. Nullus sum
Ik ben niets, niemand. Erasmus wijst op verschillende betekenissen: bij Euripides en andere klassieke toneelschrijvers is deze zelfontkenning een uitdrukking van wanhoop, verlies en onvermogen, in het werk van Plato wijst het op minachting en geringschatting. Allen zijn schatplichtig aan Homerus, die in de Odyssee beschrijft hoe Odysseus ontsnapt aan de cycloop door te zeggen dat hij Niemand heet.
↑Erasmus, Opera Omnia, II-9: Adagiorum collectanea, edd. F. Heinimann & M.L. van Poll-van de Lisdonk (Amsterdam: Elsevier Science, 2005), p. 238, nr. 703.