Berend Escher | ||
---|---|---|
Escher (1945)
| ||
Persoonlijke gegevens | ||
Volledige naam | Berend George Escher | |
Geboortedatum | 4 april 1885 | |
Geboorteplaats | Gorinchem | |
Overlijdensdatum | 11 oktober 1967 | |
Overlijdensplaats | Arnhem | |
Nationaliteit | Nederlands | |
Academische achtergrond | ||
Alma mater | ETH Zürich | |
Proefschrift | Über die prätriasische Faltung in den Westalpen mit besonderer Untersuchung des Carbons an der Nordseite des Toedi (Bifertengraetli) (1911) | |
Promotor | Albert Heim | |
Wetenschappelijk werk | ||
Vakgebied | Geologie | |
Universiteit | Rijksuniversiteit Leiden | |
Soort hoogleraar | Gewoon hoogleraar | |
Functies | ||
1945–1946 | Rector magnificus van de Universiteit Leiden | |
Website | ||
Dbnl-profiel |
Berend George Escher (Gorinchem, 4 april 1885 - Arnhem, 11 oktober 1967) was een Nederlandse geoloog.
Hoewel Escher een brede belangstelling had lag zijn interesse vooral bij de kristallografie, mineralogie en vulkanologie. Hij was een pionier op het gebied van de experimentele geologie. Hij was de 13 jaar oudere halfbroer van de bekende kunstenaar en graficus Maurits Escher, op wiens werk hij door zijn kristallografische kennis enige invloed heeft gehad.
Escher werd geboren als zoon van George Arnold Escher, directeur van Rijkswaterstaat, en Charlotte de Hartitzsch. Hij bracht een deel van zijn jeugd door in Zwitserland en studeerde geologie aan de Eidgenössische Technische Hochschule te Zürich, waar hij onder anderen les kreeg van Albert Heim. In 1911 promoveerde hij en keerde terug naar Nederland waar hij eerst assistent van professor Eugene Dubois te Amsterdam en vervolgens conservator van de geologische verzamelingen aan de Technische Hogeschool te Delft werd. In 1916 trad hij als geoloog in dienst van de Bataafsche Petroleum Maatschappij in Nederlands-Indië.
In 1922 werd Escher benoemd tot hoogleraar Geologie en directeur van het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie te Leiden. Hij was in die posities de opvolger van Karl Martin, maar waar Martins belangstelling bij de paleontologie en stratigrafie lag, was Escher in de eerste plaats mineraloog. Hij moderniseerde het museum door aandacht aan de voorlichting van het publiek te besteden. Hij schreef een aantal boeken over de geologie, mineralogie en kristallografie, zowel wetenschappelijke naslagwerken als voor leken. Eschers wetenschappelijke werk lag vooral op het gebied van de vulkanologie. Ook richtte hij zijn aandacht op de geologie van de maan. Belangrijk was zijn bijdrage in discussies met F.A. Vening Meinesz, Ph.H. Kuenen en J.H.F. Umbgrove omtrent de zones van negatieve zwaartekracht-anomalie waarvoor ter verklaring het bestaan van convectie in de aardmantel werd aangenomen. Het verband met het vulkanisme was daarbij Eschers inbreng. Ook was hij de eerste die in Nederland experimenten in de geologie toepaste. Daarvoor had hij een laboratorium ingericht waar onderzoek werd gedaan naar erg uiteenlopende problemen binnen de geologie.
Gedurende de bezetting werd Escher korte tijd gevangen gehouden door de nazi's. Na een onderduikperiode keerde hij bij de bevrijding naar Leiden terug waar hij rector magnificus van de heropende Rijksuniversiteit Leiden werd. Escher ging in 1955 met emeritaat.
Sinds 1994 wordt de naar hem vernoemde Escherprijs uitgegeven door het Koninklijk Nederlands Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap (KNGMG) aan de auteur(s) van de door de jury als de beste beoordeelde (MSc) afstudeerscriptie in de (toegepaste) aardwetenschappen.[1]
Voorganger: Willem van der Woude |
Rector magnificus van de Universiteit Leiden 1945–1946 |
Opvolger: R.P. Cleveringa |