Cenangium

Cenangium
Dennenbastsplijter (Cenangium ferruginosum)
Taxonomische indeling
Rijk:Fungi (Schimmels)
Stam:Ascomycota (Zakjeszwammen)
Klasse:Leotiomycetes
Onderklasse:Leotiomycetidae
Orde:Helotiales
Familie:Cenangiaceae
Geslacht
Cenangium
Fr. (1818)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Cenangium op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Schimmels

Cenangium is een geslacht van schimmels behorend tot de familie Cenangiaceae. De typesoort is Cenangium ferruginosum.

Cenangium-soorten zijn over het algemeen kleine, zwartachtige paddenstoelen die onder de schors op takken tevoorschijn komen. Kenmerkend voor het geslacht is de leerachtige textuur van het apothecium en de korrelige, melige structuur van de buitenkant, die niet behaard is. Het bestaat uit ronde, bruinwandige cellen, waarvan sommige los liggen en daardoor een korrelige indruk wekken. De vruchtlichamen zijn aanvankelijk gesloten, later open met een ronde of samengedrukte lipvormige mond, komvormig, randen.

De schimmel is dik, wasachtig, verschillend gekleurd en vormt asci met vier of acht sporen met tussenliggende paraphysen. De elliptische sporen zijn een- of tweecellig. Bij de secundaire vruchtvorm worden kleinere pycnidiën met één of meerdere kamers gevormd met zogenaamde stylosporen, die aan de punt meestal open zijn via een porie. Deze zijn lineair, aan beide zijden puntig, vaak meercellig; of worstvormig of recht.

Cenangium-soorten leven doorgaans saprofytisch op dood hout van naald- en loofbomen en spelen een rol bij de afbraak van dood hout en zorgen er zo voor dat voedingsstoffen en mineralen terug in de bodem terechtkomen. Niettemin kunnen sommige soorten scheutverlies veroorzaken bij ernstig verzwakte bomen, zoals de Cenangium ferruginosum of Cenangium atropurpureum.

Volgens Index Fungorum telt het geslacht 45 soorten (peildatum december 2023):

Soortnaam Auteur(s) Publicatiejaar
Cenangium abchaziae Rehm 1913
Cenangium acicola (Dennennaaldsplijter) (Fuckel) Rehm 1889
Cenangium acuum Cooke & Peck 1878
Cenangium androsaemi (Feltgen) Höhn. 1906
Cenangium atrofuscum S.H. Ou 1936
Cenangium berberidis Rehm 1912
Cenangium blumeanum Rehm 1915
Cenangium botryosum Henn. 1902
Cenangium carpathicum Velen. 1934
Cenangium catervatum Kirschst. 1941
Cenangium cembricola (Rehm) Rehm 1912
Cenangium clandestinum Rehm 1889
Cenangium collemoides (Rehm) Rehm 1912
Cenangium complicatulum (Rehm) Rehm 1912
Cenangium coryli Corda 1842
Cenangium ferruginosum (Dennenbastsplijter) Fr. 1818
Cenangium flavorubrum E. Müll. 1965
Cenangium fuliginosum Fr. 1828
Cenangium graddonii Dennis 1962
Cenangium griseum Dearn. & House 1925
Cenangium heteropatelloides Rehm 1905
Cenangium japonicum (Henn.) Miura 1928
Cenangium kazachstanicum Schwarzman 1946
Cenangium leoninum Cooke & Massee 1893
Cenangium luteogriseum Höhn. 1909
Cenangium myricariae (Bres.) Rehm 1912
Cenangium opulinum Kirschst. 1938
Cenangium pallidoflavescens Feltgen 1901
Cenangium paraense Henn. 1908
Cenangium patellatum Cooke 1893
Cenangium pilatii Velen. 1934
Cenangium pini Sawada 1950
Cenangium punctoideum (Cooke) Sacc. 1889
Cenangium ribicola Naumov & I.E. Brezhnev 1951
Cenangium rosulatum Höhn. 1906
Cenangium sarothamni Fuckel 1870
Cenangium schenckii (Henn.) Höhn. 1909
Cenangium sebastianiae Henn. 1902
Cenangium singulare (Rehm) R.W. Davidson & E.K. Cash 1956
Cenangium strasseri Rehm 1915
Cenangium strobilinum Sacc. 1883
Cenangium tennesseense Kanouse 1941
Cenangium tremulae Velen. 1934
Cenangium ulicis Grelet 1956
Cenangium xylariicola (Berk. ex Massee) Massee 1901