Ceratosuchus Status: Uitgestorven Fossiel voorkomen: Laat-Paleoceen | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Ceratosuchus burdoshi | |||||||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||||||||
Ceratosuchus Schmidt, 1938 | |||||||||||||||||||
Typesoort | |||||||||||||||||||
Ceratosuchus burdoshi | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||
|
Ceratosuchus[1] is een geslacht van uitgestorven alligatorine krokodilachtigen uit de rotsen van het Laat-Paleoceen van het Piceance-bekken uit Colorado en de rotsen van het Vroeg-Eoceen van Bighorn Basin uit Wyoming in Noord-Amerika, een periode bekend staat als de Clarkforkian North American Land Mammal Age. Net als zijn moderne verwanten was Ceratosuchus een roofdier dat in het moeras leefde.
De typesoort Ceratosuchus burdoshi werd in 1938 door Karl Patterson Schmidt benoemd. De geslachtsnaam is afgeleid van het Grieks keras, 'hoorn'. Dit verwijst naar het paar afgeplatte, driehoekige benige platen die zich uitstrekt vanaf de achterkant van zijn hoofd. De soortaanduiding werd gekozen door het Field Museum om Theodore Burdosh te eren die een bijna complete schedel ontdekte tijdens een expeditie naar West-Colorado in 1937.
Het holotype van Ceratosuchus is FMNH P15576, een schedel uit Colorado. Verdere overblijfselen, waaronder extra schedels, kaken en nekpantser, werden in Wyoming geborgen door paleontologen van de University of Michigan en beschreven door William Bartels in 1984.
De schedel van deze alligatorine van gemiddelde grootte valt het meest op door zijn hoorns, gevormd door verbreding van de botten (squamosa) die de achterste hoeken van het schedeldak vormden. Deze hoorns waren bol en naar boven gericht. Er waren vijf tanden in ieder van de beide botten die de punt van de snuit vormden (premaxilla), vijftien in de gepaarde maxillae die de zijkanten van de bovenkaak vormden, en twintig in beide dentaria van de onderkaak. De voorkant van de onderkaak had een afgeplatte vorm en de tanden die zich hier bevonden, wezen gedeeltelijk naar voren, met een schopachtige vorm. De tanden hadden variabele vormen; de eerste dertien tanden in de onderkaak waren puntig, terwijl de laatste zeven van een spatelvorm naar een grote bolvorm gingen. Afgezien van de hoorns, leken de schedel en vooral de onderkaak van Ceratosuchus erg op die van zijn tijdgenoot Allognathosuchus. Het nekpantser had bladachtige kielen die mogelijk op één lijn lagen met de schedelhoorns.
Hoewel Ceratosuchus de enige bekende gehoornde alligatorine is, zijn hoorns niet onbekend bij krokodilachtigen; vergelijkbare structuren zijn bekend van twee andere soorten: Voay robustus en Crocodylus rhombifer. Bartels stelde dat de kleine omvang en botheid van de hoorns het onwaarschijnlijk maakten dat ze wapens waren, en hun kleine formaat maakte ook dreigen onwaarschijnlijk. In plaats daarvan gaf hij de voorkeur aan het gebruik ervan als signalen voor soortherkenning: in dit geval zouden de hoorns Ceratosuchus en soorten van Allognathosuchus in staat stellen elkaar uit elkaar te houden.
Ceratosuchus is bekend van moddersteenafzettingen over de oevers. Tot nu toe werd de soort slechts zeldzaam gevonden in vergelijking met Allognathosuchus uit dezelfde rotsen. Bartels meldde dat slechts vijf procent van de door de University of Michigan verzamelde krokodilachtigen uit het Clarkforkian zeker kan worden toegewezen aan Ceratosuchus (hoewel dit gedeeltelijk een artefact kan zijn van het feit dat fragmentarische exemplaren van Ceratosuchus kunnen worden verward met Allognathosuchus). Ceratosuchus kan ecologisch beperkt zijn geweest in vergelijking met Allognathosuchus.
Hoewel de stompe achterste tanden van Allognathosuchus en Ceratosuchus traditioneel zijn geïnterpreteerd als durofaag: voor het voeden met weekdieren of schildpadden, merkte Bartels op dat deze krokodilachtigen te klein waren om zich te voeden met grote tweekleppigen of niet-juveniele schildpadden, en dat moderne krokodilachtigen slakken meestal in hun geheel doorslikken. In plaats daarvan stelde hij voor dat schedelmorfologie en tandslijtage beter passen bij gegeneraliseerde predatie op een verscheidenheid aan ongewervelde en gewervelde dieren.
De precieze plaatsing van Ceratosuchus binnen Alligatoroidea wordt betwist. Sommige studies hebben het gevonden als een basaal lid van Alligatoridae, binnen de stamgroep Alligatorinae, zoals weergegeven in het onderstaande cladogram.
Alligatoroidea |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als alternatief hebben andere studies Ceratosuchus gevonden buiten Alligatoridae en Alligatorinae, als een basaal lid van Alligatoroidea in de clade Globidonta, zoals weergegeven in het onderstaande cladogram.
Alligatoroidea |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
Noten