Clidastes

Clidastes
Status: Uitgestorven
Fossiel voorkomen: Boven-Krijt
Clidastes
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Lacertilia
Superfamilie:Mosasauroidea
Familie:Mosasauridae † (Maashagedissen)
Onderfamilie:Mosasaurinae
Geslacht
Clidastes
Cope, 1868
Typesoort
Clidastes propython
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Clidastes op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Clidastes[1][2] is een geslacht van uitgestorven mosasauriden dat leefde tijdens het Laat-Krijt.

Voor een mosasauride was Clidastes met drie meter vrij klein. Het gebit laat zien dat hij vlees of vis at. Net als andere mosasauriden had hij korte poten die tot peddels geëvolueerd waren en de staart was iets afgeplat. De kop leek op die van zowel een moderne Nijlkrokodil als van een Komodovaraan. De neusgaten zaten hoog op de kop en het lijf was slank en gestroomlijnd wat de indruk wekt dat hij een aquatisch leven leidde. Clidastes was nauw verwant aan Mosasaurus die ook in Nederland voorkwam. Clidastes is echter voornamelijk gevonden in Noord-Amerika. Beide dieren behoorden tot de Squamata en waren verwant aan de hedendaagse varanen.

Vondst en naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

De Amerikaanse paleontoloog Edward Drinker Cope benoemde het geslacht in 1868. De typesoort is Clidastes iguanavus. De geslachtsnaam betekent 'hij die op slot doet' in het Oudgrieks, een verwijzing naar de wijze waarop de wervels met hun gewrichtsuitsteeksels in elkaar grepen. De soortaanduiding betekent 'voorouder van Iguana'; Cope vond het dier namelijk een voorloper van de hagedissen hoewel, niet geheel consequent, ook een verwant van de mosasauriden. De oorspronkelijke vondst bestond uit een enkele wervel en werd later gezien als een nomen dubium. In 1869 benoemde Cope een volgende soort: Clidastes propython. De soortaanduiding betekent 'voorloper van Python' omdat Cope ondertussen tot de overtuiging was gekomen dat de slangen van de mosasauriden afstammen. In 1993 werd het holotype van deze soort, specimen Acad. Nat. Sci. Philadelphia no. 1019, een vrij volledig skelet van een jong dier door Edward R. Showalter gevonden bij Uniontown, Alabama, tot het neotype van het geslacht gemaakt.

De schedel in drie aanzichten

In 1871 benoemde Copes rivaal Othniel Charles Marsh het geslacht Edestosaurus op basis van een vondst gedaan tijdens zijn expeditie van 1870. Daarvan wordt nu begrepen dat het om een jonger synoniem van Clidastes propython gaat. Hetzelfde geldt voor een groot aantal soorten door Cope en anderen in Clidastes benoemd. Clidastes medius, Clidastes pumilus, Clidastes westi, Clidastes wymani, Edestosaurus dispar, Edestosaurus rex, Edestosaurus stenops, Edestosaurus tortor, en Edestosaurus velox zijn jongere synoniemen. Het gaat voornamelijk om materiaal uit het Santonien van Alabama waar nog steeds skeletten van Clidastes worden opgegraven. Het is in Noord-Amerika de meest gevonden mosasauride. In 2004 werden vondsten van C. propython gemeld uit het Campanien van Zweden.

Er zijn echter ook later benoemde soorten van Clidastes die niet simpelweg met C. propython zijn te vereenzelvigen. In 1870 benoemde Cope een Clidastes cineriarum. Hetzelfde jaar benoemde Joseph Leidy een Clidastes intermedius. In 1894 benoemde John Campbell Merriam een Clidastes liodontus; dit is een soort met een grotere ouderdom. In 2012 benoemde Hans-Volker Karl een Clidastes moorevillensis, een naam die al in 2002 opdook als een nomen nudum.

Een skelet van Clidastes liodontus

Clidastes wordt meestal als een van de kleinste mosasauriden genoemd. Daarbij moet echter bedacht worden dat het drie meter lange holotype van een jong dier was. De meeste skeletten van C. propython zijn tussen de twee en vier meter lang. Het langste bekende exemplaar uit Zweden heeft een geschatte lengte van 6,2 meter. De totale lengte is bij Clidastes overigens geen goede indicatie voor de lichaamsomvang daar de staart erg kort is in vergelijking met andere mosasauriden.

De schedel van Clidastes heeft een licht bol bovenprofiel. Clidastes heeft een relatief groot aantal tanden die nogal lang zijn. Ze zijn kegelvormig en vrij sterk naar achteren gebogen. De wervels zijn nogal langwerpig.

Een skeletmodel

Cope plaatste Clidastes in 1868 in de Natantia. In 1869 benoemde hij een Clidastidae. Naar moderne inzichten is Clidastes een lid van de Mosasaurinae, wellicht in een vrij basale positie en dus geen bijzonder nauwe verwant van Mosasaurus zoals vroeger wel werd aangenomen.

Een mogelijke positie in de evolutionaite stamboom wordt getoond door het volgende kladogram:

Mosasaurinae 

Dallasaurus turneri





Clidastes liodontus



Clidastes moorevillensis



Clidastes propython





"Prognathodon" kianda




Globidens alabamaensis



Globidens dakotensis



Mosasaurini 

Eremiasaurus heterodontus




Plotosaurus bennisoni




Mosasaurus conodon



Mosasaurus hoffmanni



Mosasaurus missouriensis







"Prognathodon" rapax




Plesiotylosaurus crassidens




Prognathodon overtoni




Prognathodon saturator




Prognathodon waiparaensis




Prognathodon solvayi



Prognathodon currii













Clidastes wordt wel gezien als een jager op kleine prooien in kustwateren. De spitse snuit en lange tanden wijzen er sterk op dat het dier zich voedde met een glibberige prooi zoals vissen en inktvissen. De botstructuur van Clidastes is echter erg poreus, toont aldus osteoporose, en wijst op een leven in diepere wateren op open zee.

Clidastes leefde in het Laat-Krijt samen met de andere mosasauriden Tylosaurus en Platecarpus, plesiosauriërs zoals Elasmosaurus, Styxosaurus, Dolichorhynchops, Trinacromerum en Polycotylus, de schildpad Protostega, de tanddragende zeevogels Hesperornis en Baptorinis en in de kustwateren met de gigantische krokodil Deinosuchus. Boven al deze zeedieren vlogen verschillende soorten pterosauriërs zoals Pteranodon en Nyctosaurus en de zeevogel Ichthyornis. In de buurt zijn ook fossielen van dinosauriërs gevonden zoals Gorgosaurus, Albertosaurus, Daspletosaurus, Troodon, Ornithomimus, Dromiceiomimus, Euoplocephalus, Chasmosaurus, Centrosaurus, Styracosaurus, Pachycephalosaurus, Gryposaurus, Kritosaurus, Corythosaurus, Maiasaura en Parasaurolophus.