Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.
Een man heeft drie zonen, de jongste heet Domoor en wordt door iedereen bespot. De oudste zoon gaat hout halen en krijgt een eierkoek en fles wijn mee. Hij ontmoet een mannetje en deze vraagt om voedsel en een slokje wijn, maar krijgt niks. De jongen slaat zich tijdens het werk met de bijl in zijn arm en gaat naar huis. De tweede zoon gaat hout hakken en geeft het mannetje ook niks, hij hakt zich in zijn been en gaat naar huis. Domoor wil hout gaan hakken en na lang aandringen mag hij gaan. Hij krijgt een koek die met water in de as is gebakken en een fles zuur bier van zijn moeder mee. Hij geeft het grijze mannetje te eten en het blijkt een fijne eierkoek te zijn. Het mannetje zegt dat Domoor beloond zal worden voor zijn goede hart, Domoor moet een boom omhakken. Tussen de wortels ligt een gans met gouden veren en Domoor neemt deze mee naar de herberg.
De drie dochters van de waard zien de vogel en willen een veer. De oudste dochter grijpt de gans, maar haar handen plakken aan de vogel. Ook de tweede dochter komt vast te zitten als ze haar zuster aanraakt. Dit gebeurt ook met de derde dochter en Domoor gaat met de gans en de meisjes op weg. De pastoor komt het gezelschap tegen in het veld en wil de dames wegtrekken, maar komt ook vast te zitten. Ze komen een koster tegen en twee boeren, met zeven personen zitten ze vast en hollen achter Domoor aan. Het gezelschap komt in een stad waar degene die de koningsdochter aan het lachen kan krijgen met haar mag trouwen. Als het meisje het gezelschap ziet, begint ze te schaterlachen.
De koning is niet blij met deze schoonzoon en wil dat zijn kelder met wijn eerst wordt leeggedronken. Domoor denkt aan het grijze mannetje en gaat naar de omgehakte boom. Daar zit een man die vertelt veel dorst te hebben en niets kan zijn dorst lessen. Domoor neemt de man mee en deze drinkt de voorraad wijn op. De koning wil dat eerst een berg van brood wordt opgegeten en Domoor gaat weer naar het bos. Een man zegt dat hij zichzelf met zijn riem moet dichtsnoeren omdat hij anders sterft van de honger en Domoor neemt hem mee. De man eet al het brood en de koning wil dan nog een schip dat over land kan varen. Domoor gaat naar het bos en ziet het oude grijze mannetje en deze geeft hem het schip waarmee hij over land kan varen. De bruiloft wordt gevierd en na de dood van de koning erft Domoor het rijk en is gelukkig met zijn vrouw.
Het sprookje bestaat uit twee versies en komt uit Hessen en Paderborn.
In de versie uit Paderborn was er een vogeltje voor een slee gespannen, hier kleefde iedereen aan vast.
In de opeenvolgende drukken van Kinder- und Hausmärchen is aan dit sprookje goed te zien hoe de gebroeders Grimm de sprookjes hun specifieke stijl gaven.
Het vastkleven is ook te vinden in de Edda, Loki plakt aan een stang waarmee hij de adelaar wil slaan.
Op het Anton Pieck Plein in de Efteling komt dit sprookje ook voor: elk kwartier is Domoor te zien met de gans onder zijn arm en de rij mensen achter zich aan. Zij lopen voor het raam van de prinses langs, die vervolgens begint te lachen.