Dialogus de oratoribus Gesprek over de redenaars | ||||
---|---|---|---|---|
Oorspronkelijke titel | Dialogus de oratoribus | |||
Auteur(s) | Tacitus (toegeschreven) | |||
Vertaler | Emiel De Waele, J.W. Meijer, Vincent Hunink | |||
Land | Romeinse Rijk | |||
Oorspronkelijke taal | Latijn | |||
Onderwerp | verval van de redekunst, Romeinse politiek | |||
Genre | dialoog | |||
Uitgegeven | 1950 | |||
Oorspronkelijk uitgegeven | eind 1e eeuw | |||
Pagina's | 63 (Ned. druk 1950) | |||
Vorige boek | Agricola | |||
Volgende boek | Historiae | |||
|
De Dialogus de oratoribus (Gesprek over de redenaars) is een Latijnse tekst die in de regel aan Tacitus wordt toegeschreven. De tekst, zo vertelt de schrijver in de inleiding, is een weergave van een dialoog waarin de oorzaken van het verval van de redekunst worden ontleed en in verband worden gebracht met de politieke omstandigheden aan het eind van de eerste eeuw. Het auteurschap van Tacitus is niet onomstreden, vooral omdat het werk diens typerende stijl ontbeert. Het is daarom ook wel toegeschreven aan Quintilianus, Suetonius en zelfs Plinius de Jongere.
Uit opmerkingen van de deelnemers blijkt dat de dialoog in het zesde jaar van de regering van Vespasianus wordt gehouden. Tacitus is in die tijd net 18 is en hij volgt, aldus de inleiding, vol toewijding de sprekers op het forum. Het bloedige Vierkeizerjaar en het despotisme van Nero liggen nog vers in het geheugen terwijl de bitterheid tegenover Domitianus, die het latere werk van Tacitus en specifiek de Agricola kenmerkt, nog afwezig is. Het is daarom aannemelijk dat dit werk een van de vroege geschriften van Tacitus is.
Ook in dit werk vergelijkt Tacitus zijn eigen tijd in negatieve zin met het verleden, dat gekenmerkt wordt door grote namen als Plato, Demosthenes en Cicero die frequent als non plus ultra worden voorgesteld. Het perspectief is opmerkelijk: Tacitus put uit zijn herinneringen als jongeman, uit de tijd dat zijn carrière, de cursus honorum, nog moest beginnen en hij ademloos de redenaars op het forum volgde in hun debatten. In hoeverre hij daarbij de deelnemers woorden in de mond legt, is onbekend.
Net als Tacitus' andere werken is ook de dialogus tamelijk pessimistisch van toon: betreurd wordt dat de sprekers hun welsprekendheid niet meer nadrukkelijk in dienst stellen van de res publica, de politieke en juridische besluitvorming op het forum en in de rechtszaal, waarbij Cicero als lichtend voorbeeld geldt. Dit is ook de kern van het verwijt aan Maternus, wiens tragedie over Cato het gesprek van de dag is: dat hij zijn talenten niet op het forum inzet, maar aan de muzen wijdt. Achtereenvolgens worden een aantal mogelijke oorzaken geopperd.