In de getaltheorie heet een positief geheel getal k een Erdős–Woods-getal als er een rij van opeenvolgende gehele getallen a, a+1, ..., a+k bestaat, zodanig dat alle elementen in de rij een factor met een van de eindpunten van de rij gemeen hebben. Met andere woorden: geen enkel getal in de rij is relatief priem met beide eindpunten van de rij.
De eerste Erdős–Woods-getallen k zijn:
De corresponderende beginpunten a zijn:
Voor het eerste Erdős–Woods-getal 16 geldt bijvoorbeeld dat van de rij:
het beginpunt 2184 = 2×3×7×13, en het eindpunt 2200=2×2×2×5×5×11, zodat van de tussenliggende getallen sowieso de even getallen voldoen, evenals de 3-vouden en de 5-vouden. Blijven over: 2189 = 11×199, 2191 = 3×7×13 en 2197 = 13×439, dus 11-, 7- of 13-vouden.
De Erdős–Woods-getallen danken hun naam aan een vermoeden, dat in 1980 door Paul Erdős werd geformuleerd:
en aan AR Woods, die hier aan de Universiteit van Manchester onderzoek naar deed[1] en het eerste voorbeeld boven heeft gevonden.
In 1987 bewees David Dowe dat er oneindig veel van Erdős–Woods-getallen k zijn.[2]
Patrick Cégielski en medewerkers bewezen in 2003 dat k steeds kleiner is dan a, dat de verzameling van Erdős–Woods-getallen recursief is en met een algoritme kan worden berekend. Zij berekenden de getallen tot circa 600.[3] Al deze getallen zijn even, maar dit betekent niet dat alle Erdős–Woods-getallen even zijn, zoals Dowe vermoedde. Het eerste oneven Erdős–Woods-getal is k=903, en er zijn oneindig veel even zowel als oneven Erdős–Woods-getallen. Een Erdős–Woods-getal kan ook een priemgetal zijn, bijvoorbeeld k=15493.
Cégielski et al. formuleerden een aantal open vragen in verband met deze getallen, onder meer: