De Ginza Rabba (Mandaïsch: "De Grote Schat"), ook wel geschreven als Ginza Rba of Genz Rabb, is het belangrijkste heilige schrift van de mandaeërs, die voornamelijk in het grensgebied tussen Iran en Irak wonen.[1] Een andere naam is het "boek van Adam".
De Ginza Rabba is, net als twee andere geschriften – het boek van Johannes (Mandaïsch: "Sidra d-Jahja") en de Qolasta (het gebedsboek) – in de 7e of de 8e eeuw na Christus samengesteld. Door het op schrift stellen van hun geloof verkregen de mandaeërs de status van boekvolk. Van de moslims mochten boekvolkeren zoals christenen en joden hun godsdienst uitoefenen. De geschriften berusten wel op oudere bronnen en mogelijk waren delen ook al voor de islamitische expansie op schrift gesteld.
Ook krijgen de mandaeërs "goede daden" als ze ginza rabba herschrijven. Ginza rabba bestaat uit 2 delen, de rechter deel en het linker deel. Het rechter deel bevat: Monotheïsme, Aanbeveling, Scheppingen geschiedenis. En het linker deel verteld over de ziel in het hiernamaals.[2][3]