De groep werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door John Edward Gray in 1845. Er zijn 25 soorten maar het soortenaantal verandert regelmatig. De soorten Bachia scaea en Bachia geralista bijvoorbeeld werden in 2013 beschreven en Bachia remota pas in 2016.[2]
De soorten komen voor in grote delen van Midden- en Zuid-Amerika. Twee soorten komen voor in Suriname. De habitat bestaat uit de bodem van het bos tussen de strooisellaag en in boomstammen. De hagedissen zijn eierleggend en zijn overdag actief.
Graafteju's hebben een langwerpig lichaam, de poten zijn sterk gedegenereerd. De verschillende soorten zijn soms lastig te onderscheiden, soms moeten de schubben aan de kop bestudeerd worden om een identificatie mogelijk te maken. Exemplaren van Bachia dorbignyi bijvoorbeeld heeft een frontonasale schub tussen de nasaalschubben, in tegenstelling tot Bachia trisanale.[3]
De poten van graafteju's hebben kleine ledematen met slechts drie tenen. De poten zijn te zwak om het lichaam te dragen en worden slechts af en toe gebruikt. De staart is veel langer dan het lichaam. Bij gevaar kunnen ze sprongen maken van zo'n dertig centimeter met behulp van de staart.[1]
↑William E. Duellman (2005). Cusco Amazónico - The Lives of Amphibians and Reptiles in an Amazon Rainforest. Comstock Books in Herpetology, pagina 335. ISBN 0 8014 3997 3.
Bronnen
(nl) - Bernhard Grzimek - Het leven der dieren deel VI: Reptielen - Pagina 329 - Kindler Verlag AG - 1971 - ISBN 90 274 8626 3
(en) Peter Uetz & Jakob Hallermann - The Reptile Database – Bachia - Website Geconsulteerd 8 november 2017