De grootste-gemiddeldenmethode, of delerreeksmethode, is een familie van rekenmethodes die erop gericht is om zetels binnen een wetgevende macht evenredig te verdelen over politieke partijen of geografische gebieden.[1] Methoden die werken met grootste gemiddelden zijn erop gericht om kiezers gelijk te behandelen door er naar te streven dat elke partij dezelfde zetel-stemverhouding heeft. Dit doen ze door gebruik te maken van een delerreeks waarmee de stemmen worden gedeeld. Zetels worden vervolgens toegekend op volgorde van het hoogste gemiddelde.[1]
De D'Hondt-methode (delerreeks van gehele getallen) en de Sainte-Laguë-methode (delerreeks van oneven getallen) zijn de meest gebruikte methodes waarbij de laatste de meest evenredige uitkomsten oplevert.
Jefferson/D'Hondt-methode | Webster/Sainte-Laguë-methode | |
---|---|---|
Delerreeks | Gehele getallen:
1, 2, 3, 4, enzovoort |
Oneven getallen:
1, 3, 5, 7, enzovoort |
Amerikaanse uitvinder | Thomas Jefferson in 1792 | Daniel Webster in 1832 |
Europese uitvinder | Victor D'Hondt in 1878 | André Sainte-Laguë in 1910 |
Momenteel gebruikt in... | Nederland en België | Noorwegen en Zweden |
Zetel-stemverhouding | Evenredig | Zeer evenredig |
Bij de grootste-gemiddeldenmethode worden de zetels verdeeld op basis van de verhouding tussen het aantal uitgebrachte stemmen en het aantal zetels. Het totale aantal stemmen dat een partij heeft behaald, wordt gedeeld door een reeks getallen, de zogenaamde delerreeks. De meest voorkomende reeksen zijn hierbij de reeks van opeenvolgende gehele getallen (1, 2, 3, 4, enzovoort), en de reeks van opeenvolgende oneven getallen (1, 3, 5, 7, enzovoort).
De eerste variant werd in 1792 ontworpen door de Amerikaans Thomas Jefferson om zetels te verdelen over de staten in het Huis van Afgevaardigden. Deze methode, die in de VS bekend staat als de Jefferson-methode, werd dus toegepast in de context van het Amerikaanse meerderheidsstelsel om kiesmannen te verdelen in het kiescollege. Deze methode is hetzelfde als de D'Hondt-methode die later in België werd ontwikkeld.
Het gebruik van methode had substantiële gevolgen, zoals duidelijk werd bij de volkstelling van 1870, waarna het Congres besloot om de Jefferson/D'Hondt-methode te gebruiken om Republikeinse staten te bevoordelen. Hierdoor won de Republikeinse kandidaat Rutherford Hayes de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1876.[2][3] Als het totaal aantal kiesmannen van elke staat evenrediger zou zijn verdeeld door de Webster/Sainte-Laguë-methode te gebruiken (zoals dat tussen 1842 en 1872 gebruikelijk was), dan was de Democratische kandidaat Samuel Tilden president geworden.
De Amerikaanse politicus Daniel Webster ontwierp de Webster-methode in de vroege 19e eeuw, als een alternatief voor de destijds gebruikte methode van Jefferson. Hij was een invloedrijke staatsman en senator uit Massachusetts en stelde in 1832 voor om de methode van zetelverdeling in het Huis van Afgevaardigden te veranderen om de verdeling eerlijker te maken voor kleinere staten. De Jefferson-methode gaf namelijk een licht voordeel aan grotere staten, doordat deze methode fracties op een andere manier afrondde.
De Webster-methode is gebaseerd op een simpel principe: de stemmen (of bevolkingsaantallen) van elke staat worden gedeeld door een vaste zetelverdelingsdeler, en in tegenstelling tot de Jefferson-methode worden de fracties naar het dichtstbijzijnde gehele getal afgerond. Hierdoor kregen kleinere staten of partijen soms net een zetel extra, wat het systeem iets evenredig maakte. Deze methode werd officieel ingevoerd in 1842 en werd gebruikt tot de presidentsverkiezingen van 1876 toen werd gekozen voor de Jefferson-methode om grotere staten weer te bevoordelen.
In 1878 werd de Jefferson-methode door de Belgische wiskundige en jurist Victor D'Hondt toegepast in België. Hij publiceerde deze methode in zijn werk "La représentation proportionnelle des partis politiques" als een manier om zetels evenredig te verdelen op basis van het aantal behaalde stemmen per partij. Het doel was om een eerlijke verdeling van zetels te garanderen in een stelsel met evenredige vertegenwoordiging.
De methode werd in eerste instantie ontworpen voor gebruik in België. Maar al snel vond de D'Hondt-methode zijn weg naar andere Europese landen. De kracht van de methode ligt in haar eenvoud en bruikbaarheid bij het toekennen van zetels op basis van het aantal stemmen per partij. De methode wordt inmiddels nog steeds gebruikt in landen met evenredige vertegenwoordiging, zoals in België, Nederland, Spanje en Israël. Hierbij krijgen grotere partijen een licht voordeel.
De Franse wiskundige André Sainte-Laguë ontwierp zijn methode aan het begint van de 20ste eeuw als reactie op systemen zoals de D'Hondt-methode, die grotere partijen relatief bevoordelen. Zijn methode is een variant van de grootste-gemiddeldenmethode, waarbij de delerreeks uit oneven getallen bestaat. Het doel van deze aanpassing was om een meer evenredige zetelverdeling te creëren in verhouding tot het aantal stemmen, door het voordeel van grotere partijen te minimaliseren. De Sainte-Laguë-methode werd voor het eerst toegepast in 1910 in Noorwegen.
Noorwegen was een van de eerste landen die deze methode gebruikte om een meer evenredige vertegenwoordiging te bereiken. Later in de 20e eeuw werd de methode ook toegepast in andere landen zoals Zweden en is sindsdien in verschillende landen en contexten ingevoerd. De methode van Sainte-Laguë wordt bijvoorbeeld ook toegepast in Nieuw-Zeeland. Deze methode heeft zich bewezen als een effectief middel om zetels proportioneel te verdelen, met minder bevoordeling van grotere partijen dan bijvoorbeeld de D'Hondt-methode.
Bij gebruik binnen meervoudige kiesdistricten wordt de methode van grootste gemiddelden door wiskundigen verkozen boven de grootste-overschottenmethode, omdat deze minder vatbaar zijn voor verdelingsparadoxen.[4][3][5] Dat wil met name zeggen dat stemmen op een partij er nooit toe kan leiden dat deze zetels verliest. Bovendien zijn ze niet gevoelig voor spoiler-effecten. De methode van grootste overschotten blijf echter de meest evenredige keuze voor het bepalen van de districtsgrootte op basis van de populatie en het berekenen van verkiezingsuitslagen op nationaal niveau.