Gunakadeit Status: Uitgestorven Fossiel voorkomen: Laat-Trias | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Fossiel van Gunakadeit skeleton | |||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||
Gunakadeit Druckenmiller et al., 2020 | |||||||||||||
Typesoort | |||||||||||||
Gunakadeit joseeae | |||||||||||||
Schoudergordel en voorpoten | |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
|
Gunakadeit[1] is een geslacht van uitgestorven Thalattosauria. Het is bekend van de enige soort Gunakadeit joseeae, die is gebaseerd op een in verband liggend en grotendeels compleet skelet van de Hound Island-vulkanen uit het Laat-Trias (Midden-Norien) van Alaska. Gunakadeit bezat een verscheidenheid aan kenmerken van de twee belangrijkste onderorden van thalattosauriërs, Askeptosauroidea en Thalattosauroidea, en het wordt beschouwd als het meest basale lid van de laatste groep. Desondanks is het ook het jongste bekende geslacht van de thalattosauriërs, welke groep aan het einde van het Trias uitstierf. De basale positie van Gunakadeit en het relatief recente voorkomen impliceert een twintig miljoen jaar durende verborgen ontwikkelingslijn die het verbindt met de rest van Thalattosauria. De schedel eindigt in een scherp puntige en tandeloze punt zoals de askeptosauroïde Endennasaurus, maar in tegenstelling tot Endennasaurus had Gunakadeit slecht ontwikkelde gewrichten en was waarschijnlijk uitsluitend aquatisch.
Boswachter Eugene Primacky vond op 18 mei 2011 samen met Jim Baichtal een skelet van een reptiel op de kustlijn van de Keku-eilanden op de zuidkust van Alaska. Ze stuurden een foto naar paleontoloog Patrick S. Druckenmiller die meteen in actie kwam; het fossiel dreigde door de getijdenwerking vernietigd te worden. Het werd tussen 2011 en 2015 opgegraven en daarna in Wyoming geprepareerd door J.P. Cavigelli.
De typesoort Gunakadeit joseeae werd in 2020 benoemd en beschreven door Patrick S. Druckenmiller, Neil P. Kelley, Eric T. Metz en James Baichtal. De geslachtsnaam is de Gunakadeit, een zeemonster uit de mythologie van de Tlingit. De soortaanduiding eert Joseé Michelle DeWaelheyns, de moeder van de boswachter.
Het holotype UAMES 23258 is gevonden in een laag die dateert uit het Norien. Het bestaat uit een skelet met schedel. Het mist de uiteinden van de staart en delen van de handen en voeten. De maaginhoud is bewaard gebleven. Het maakt deel uit van de Earth Sciences Collection van het University of Alaska Museum.
Het holotype van Gunakadeit was naar schatting vijfenzeventig tot negentig centimeter lang. Het betreft echter wellicht een onvolgroeid dier.
De beschrijvers stelden enkele onderscheidende kenmerken vast. Sommige daarvan zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. De snuit is extreem puntig. De opgaande tak van het jukbeen helt naar achteren. De slaap is veel korter dan de oogkas. Het voorste dentarium is tandeloos. Het retroarticulair uitsteeksel is langwerpig. De doornuitsteeksels van de rug, heup en voorste staart hebben een scherpe bovenrand. De sacrale ribben zijn langwerpig en smal waarbij de verbreding aan het uiteinde minder dan een derde van de riblengte beslaat. De buikribben zijn talrijk en extreem dun. Het achterblad van het darmbeen loopt taps toe. De voorrand van het scheenbeen is sterk bol.
De schedel had een rechte snuit die eindigde in een spitse punt die enigszins deed denken aan de askeptosauroïde Endennasaurus. Het is onduidelijk hoeveel tanden er in de bovenkaak zaten, maar er zijn er in ieder geval een paar bewaard gebleven. De neusgaten waren groter bij Gunakadeit dan in askeptosauroïden en werden begrensd door de maxilla van onderen en door de premaxilla en neusbeen van boven. De oogkassen waren ook erg groot; Gunakadeit is de enige thalattosaurus met oogkassen die aanzienlijk groter zijn dan het gedeelte van de schedel erachter. Het jukbeen is dun en heeft een unieke vorm bij Gunakadeit in vergelijking met andere thalattosauriërs. Het heeft een langwerpige voorste tak die de gehele onderrand van de oogkas vormt, een bovenste tak die naar achteren helt in plaats van recht omhoog en een zeer korte of afwezige achterste tak. Gunakadeit bezit ook kleine en smalle bovenste slaapvensters, die het brede wandbeen scheidt van het langwerpige supratemporale bot.
De voorkant van de onderkaak is recht en tandeloos, met beide zijden samengesmolten tot een uitgebreide en puntige symphysis. De achterkant van de kaak heeft een lage en dikke processus coroneideus en eindigt in een langwerpig, naar boven gericht retro-articulair uitsteeksel. De onderkaak behoudt veel gelijkvormige tanden met scherpe, conische kronen. De tanden hadden lange en afgeplatte wortels die via losse pleurodontimplantatie aan het kaakbot waren bevestigd. Gunakadeit heeft ook een van de best bewaarde tongbeenapparaten die bekend zijn bij thalattosauriërs. Het tongbeen (zoals geconserveerd) bestaat uit een grote staaf, het ceratobranchiale, die grenst aan een grote plaat (vermoedelijk de basihyoïde) en wordt gevolgd door verschillende kleinere en dunnere staven (epibranchialia).
De nek is erg kort, gevormd door slechts vier halswervels. De achtentwintig ruggenwervels hebben lange doornuitsteeksels, die richting het bekken puntig worden en naar achteren buigen. Er zijn drie sacrale wervels, hoewel deze vergelijkbaar zijn met de dorsalen en ongewoon dunne sacrale ribben hebben. Staartwervels hebben smalle en tamelijk langwerpige chevrons en doornuitsteeksels aan de basis van de staart, die verderop in de staart kleiner worden. De punt van de staart van het holotype ontbreekt, dus Gunakadeit heeft meer staartwervels dan de drieëntwintig die in het skelet zijn bewaard. De ribben zijn eenkoppig en zwak gebogen, over meerdere sets van extreem dunne en talrijke buikribben liggend.
De interclavicula heeft uniek uitgebreide laterale zijtakken, die verbonden zijn met zeer lange en robuuste sleutelbeenderen. Het schouderblad en ravenbeksbeen zijn kleiner en minder ongebruikelijk in hun proporties. Het opperarmbeen is eenvoudig en afgeplat. Het breedste punt is in de buurt van de schouder, in tegenstelling tot de toestand bij askeptosauroïden. Het spaakbeen is dik en gebogen, maar niet zo kort als het gelijkvormige spaakbeen van Xinpusaurus. Het is iets korter dan het opperarmbeen en vergelijkbaar in lengte met de robuuste, taps toelopende ellepijp. De pols en hand zijn slecht bewaard gebleven, maar er lijken minstens twee handwortelbeentjes en vier vingers te zijn.
Het posterodorsale uitsteeksel (bovenste achterste tak) van het darmbeen loopt taps toe naar een punt, een vorm die verder onbekend is bij thalattosauriërs. Een bot dat voorlopig wordt geïdentificeerd als het schaambeen is groot, breed en mist een foramen obturatum (een gat dat aanwezig is in andere bekkens van de thalattosauriërs). Het dijbeen is vrij eenvoudig en verwijdt zich naar de knie toe. Het kuitbeen is erg kort, net als het scheenbeen dat een uniek bolvormige binnenrand heeft. Er waren ten minste zes enkelbeenderen en vijf tenen aanwezig, hoewel de meeste botten van de voet slecht bewaard zijn gebleven.
Een fylogenetische analyse wees uit dat Gunakadeit het meest basale lid is van de Thalattosauroidea, een onderorde van de mariene reptielenorde Thalattosauria. De plaatsing binnen Thalattosauroidea wordt ondersteund door verschillende aspecten van de postcrania, zoals de vorm van het spaakbeen, het dijbeen en de staartwervels. Het behield echter ook verschillende askeptosauroïde-achtige kenmerken van de schedel, zoals een laag coronoïdaal uitsteeksel en een rechte, puntige kaak zonder veel variatie in tandvorm. Deze eigenschappen zijn waarschijnlijk plesiomorf (oorspronkleijk) voor thalattosauriërs als geheel, dus ze geven eerder aan dat Gunakadeit een basale thalattosauroïde was in plaats van een askeptosauroïde.
Het volgende cladogram illustreert het resultaat van de analyse, na uitsluiting van verschillende onstabiele en fragmentarische thalattosauriërs (Agkistrognathus en verschillende niet nader genoemde taxa vertegenwoordigd door de specimina TMP 88.99.21 en SMNS 90568):
Thalattosauria |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Gunkadeit is een dieet van zachte inktvissen en kleine vissen verondersteld. Dat past bij de tandvorm en het gegeven dat de buikholte geen resten van skeletdelen bevatte. Het uitgebreide tongbeen en het lange retroarticulair uitsteeksel dat de muil sloot zijn aanwijzingen dat de prooi naar binnen gezogen werd. Een grote tong kan echter ook duiden op een goede chemosensorische perceptie, dus het 'proeven' van het spoor van een prooi. De spitse snuit kan prooidieren in spleten opgespoord hebben. De puntige gekromde tanden kunnen dieren gegrepen hebben die dan met de krachtige tong verder naar binnen werden gewerkt. Deze levenswijze past goed bij de habitat die bestond uit een vulkaaneiland omringd door koraalriffen. Indertijd lag het vondstgebied maar op zo'n vijftien graden noorderbreedte en was dus tropisch van karakter. De vrij specialistische levenswijze kan verklaren waarom de groep als geheel uitstierf.