Jan Gerrit van Gelder

Prof. Jan Gerrit van Gelder (Alkmaar 27-02-1903 - † Utrecht, 09-12-1980)

Jan Gerrit van Gelder (Alkmaar, 27 februari 1903Utrecht, 9 december 1980) was een Nederlands kunsthistoricus, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en museumdirecteur. Zijn invalshoek, zijn organisatorische activiteiten en zijn internationale netwerk zijn belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de kunstgeschiedenis in Nederland na de Tweede Wereldoorlog.

Academische carrière

[bewerken | brontekst bewerken]
Jan Vermeer, Allegorie op de Schilderkunst (1666), Kunsthistorisches Museum, Wenen

Jan Gerrit van Gelder werd geboren in het geslacht Van Gelder als zoon van archivaris en museumdirecteur Hendrik Enno van Gelder en Johanna Helena Scalongne. Zijn jeugd bracht hij door in Den Haag. Al in 1922, toen hij nog op het gymnasium zat, publiceerde hij zijn eerste artikel over de Nederlandse landschapsschilderkunst van de 16e tot de 20e eeuw. Sinds 1923 studeerde hij kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht.

In 1933 promoveerde hij op een proefschrift over schilder, tekenaar en graveur Jan van de Velde, zijn promotor was Willem Vogelsang. In tegenstelling tot Vogelsangs focus op formele analyse, ging Van Gelder uit van de eenheid van vorm en inhoud, en bestudeerde hij hoe kunstontwikkelingen waren geworteld in de sociaal-economische context.

In 1936 werd hij privaatdocent in de kunstgeschiedenis in Leiden. Na de Tweede Wereldoorlog -in 1946- werd hij, op verzoek van de minister voor cultuur, hoogleraar aan het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht als opvolger van Vogelsang, die met emeritaat ging. Terwijl het instituut zich voorheen vooral op de Duitse en Oostenrijkse wetenschap had georiënteerd, trok Van Gelder collega's aan als William Heckscher uit de VS en Katharine Fremantle uit het VK. Van Gelder, die Joodse schoonfamilie had, had door zijn steun aan Joodse migranten tijdens de oorlog met name in Engeland veel krediet opgebouwd. Deze contacten leidden ook tot een toeloop van jonge buitenlandse, vooral Amerikaanse, geleerden, die naar Utrecht kwamen voor het schrijven van hun proefschrift of voor onderzoek (zoals Seymour Slive[1] en Walter Gibson[2]). Uiteindelijk begeleidde hij meer dan 30 proefschriften over uiteenlopende onderwerpen, zoals dat van de latere New Yorkse hoogleraar Egbert Haverkamp-Begemann.[3] Zelf werkte hij in 1953-'54 in het Institute for Advanced Study te Princeton op uitnodiging van zijn vriend Erwin Panofsky.

Om de kunstgeschiedenis in het naoorlogse Nederland een impuls te geven richtte van Gelder in 1947 het Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek op, dat zich tot gerenommeerd tijdschrift ontwikkelde. Hij bleef redactielid tot 1962 en richtte in 1966 het tijdschrift Simiolus op. Hij was ook een actief lid van de redactieraad van Oud Holland. In 1965 werd hij door zijn collega's vereerd met een feestbundel.[4]

Hij werd in 1951 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en was erelid van het CIHA (Comité International de l'Histoire de l'Art). Daarnaast zetelde hij in het bestuur van de Fondation Custodia en het Institut Néerlandais, beide te Parijs, het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut in Florence, de stichting Openbaar Kunstbezit en de Vereniging Rembrandt.

Na een langdurig conflict met collega William Heckscher (die hij zelf had uitgenodigd om naar Nederland te komen) kreeg Van Gelder in 1966 van de universiteit een eigen onderzoeksinstituut, het Centrum voor Voortgezet Kunsthistorisch Onderzoek. Hij werkte daar tot aan zijn pensionering in 1973, toen hem een feestbundel werd aangeboden waar talrijke grote namen aan meewerkten (zoals Anthony Blunt, Ernst Gombrich, Horst Gerson, Victorine Hefting, Benedict Nicolson en vele anderen).[5] In 1968 behoorde hij tot de oprichters van het Rembrandt Research Project.

Van Gelder werd als hoogleraar opgevolgd door Emil Reznicek. Zijn portret voor de Universiteit Utrecht werd geschilderd door Ernst van de Wetering.[6] In 1985 werd in zijn herinnering de Jan van Gelderprijs in het leven geroepen, die tweejaarlijks aan een jonge kunsthistoricus wordt uitgereikt.

Conservator en museumdirecteur

[bewerken | brontekst bewerken]

Op 1 mei 1924 werd hij assistent in het Rotterdamse Museum Boijmans. Hij werd er later conservator en beheerde het prentenkabinet en de bibliotheek. In 1940 werd hij waarnemend directeur van het Haagse Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, en in 1945 werd hij er aangesteld als directeur als opvolger van de Zwitser Hans Schneider. Ook in 1945 werd Van Gelder benoemd tot directeur van het Mauritshuis. In 1946 nam hij ontslag uit zijn directiefuncties om zich voltijds op zijn academische carrière te richten.

Ook voor de kunsthandel is Van Gelder van betekenis geweest, met name door het informele kunsthistorische onderricht dat hij verleende aan de invloedrijke handelaar Saam Nijstad, die een tijdlang als zijn chauffeur fungeerde.[7] Zo kocht Van Gelder bijvoorbeeld werken aan ten behoeve van de Britse verzamelaar Antoine Seilern.[8]

Gebruikmakend van een op sociale geschiedenis gebaseerde aanpak in zijn onderzoek schreef Van Gelder over Rembrandt, Peter Paul Rubens, Antoon van Dyck, Adam Elsheimer, Aelbert Cuyp, Jan van Scorel, Jan Vermeer, Vincent van Gogh en (met zijn vrouw Ingrid Jost) Jan de Bisschop.

Uitgave van de prenten van Adriaen van Ostade door Jan van Gelder, 1941
  • Jan van de Velde, 1593-1641, teekenaar-schilder. Den Haag 1933.
  • Kunstgeschiedenis en Kunst, Oratie Universiteit Utrecht, Den Haag 1946.
  • Vincent Van Gogh: the Potato Eaters, in the Collection of V. W. Van Gogh, Amsterdam. London 1947.
  • Prenten en tekeningen. Amsterdam 1958.
  • (met Jan Emmens) De schilderkunst van Jan Vermeer: een voordracht. Utrecht 1958.
  • Dutch Drawings and Prints. New York 1959.
  • (met Ingrid Jost), Jan de Bisschop and his Icones & Paradigmata. Classical Antiquities and Italian Drawings for Artistic Instruction in Seventeenth Century Holland. Edited by Keith Andrews. Doornspijk 1985.
  • Correspondentie met Erwin Panofsky, in: Erwin Panofsky, Korrespondenz 1950 bis 1956. red. Dieter Wuttke. deel 3 van Korrespondenz 1910 bis 1968. Wiesbaden: Harrassowitz Verlag, 2006.
  • Chris Stolwijk, Die wetenschap noemen Gij en ik kunstgeschiedenis ... Denken over kunstgeschiedenis in Nederland: J.G. van Gelder (1903-1980). Steenwijk 1991.
  • Josua Bruyn, "J. G. van Gelder". The Burlington Magazine 123 (1981), 236-239.
  • Josua Bruyn, "In memoriam Jan Gerrit van Gelder", Proceedings of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences
  • Josua Bruyn, "In memoriam Jan Gerrit van Gelder", NRC Handelsblad 13 december 1980
  • Eddy de Jongh, "In memoriam J. G. van Gelder, February 27, 1903 - December 9, 1980". Simiolus 11 (1980), 119-124.
  • R.E.O. Ekkart, "Gelder, Jan Gerrit van (1903-1980)", in Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (1989), 187-188
  • Album Discipulorum, aangeboden aan Professor Dr. J.G. van Gelder, ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, 27 Februari 1963. Utrecht: Dekker & Gumbert, 1963.
  • Album Amicorum J.G. van Gelder. redactie door J. Bruyn, Emmens, J.A.; De Jongh, E; Snoep, D.P. Den Haag: Martinus Nijhoff, 1973.
[bewerken | brontekst bewerken]
  1. (en) (1 augustus 2022). Seymour Slive. Wikipedia. Gearchiveerd van origineel op 13 augustus 2023.
  2. (en) (23 december 2022). Walter S. Gibson. Wikipedia.
  3. (en) Egbert Haverkamp-Begemann - Wikipedia. en-m-wikipedia-org.translate.goog. Gearchiveerd op 13 augustus 2023. Geraadpleegd op 23 januari 2023.
  4. "Een „ALBUM DISCIPULORUM" voor professor dr. J. G. van Gelder Voortvarend en stimulerend kunsthistoricus", NRC, 27 februari 1963. Geraadpleegd op 6 februari 2024.
  5. "Een mooi vriendenboek", NRC, 9 maart 1973. Geraadpleegd op 6 februari 2024.
  6. Ernst van de Wetering. rkd.nl. Gearchiveerd op 28 september 2022. Geraadpleegd op 28 september 2022.
  7. DBNL, Samuel Nijstad Lochem, 20 mei 1922 - Den Haag, 5 januari 2011, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011-2012. DBNL. Gearchiveerd op 13 mei 2023. Geraadpleegd op 13 mei 2023.
  8. (en) (3 februari 2023). Antoine Seilern. Wikipedia.