Khaan Status: Uitgestorven, als fossiel bekend | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Khaan mckennai | |||||||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
geslacht | |||||||||||||||||||
Khaan Clark, Norell & Barsbold, 2001 | |||||||||||||||||||
Typesoort | |||||||||||||||||||
Khaan mckennai | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||
|
Khaan is een geslacht van theropode dinosauriërs, behorend tot de groep van de Oviraptorosauria, dat tijdens het late Krijt leefde in het gebied van het huidige Mongolië. De typesoort is Khaan mckennai.
In 1995 werden in de Gobiwoestijn in de Mongools provincie Ömnögovĭ vlak bij elkaar, op twintig centimeter afstand, twee skeletten gevonden van een lichtgebouwde oviraptoride. Die werden eerst toegewezen aan de al benoemde soort Oviraptor. De vondst stond bekend als "Romeo and Juliet". Beide individuen waren vermoedelijk samen door een instortend duin bedolven.
In 2001 echter benoemde en beschreef James Michael Clark, na de bestudering van een overeenkomend derde skelet dat eerder aan "Ingenia" yanshini was toegewezen, de fossielen als een nieuwe soort: Khaan mckennai. De geslachtsnaam is de transcriptie van het Mongoolse Chaan, "Chan" of "Kan", "heerser". De soortaanduiding eert de paleontoloog Malcolm Carnegie McKenna die de opgravingen in Mongolië ondersteunde.
Het holotype, IGM 100/1127, werd gevonden bij Mark's Second Egg in de Uchaa Tolgod in lagen van de Djadochtaformatie die dateren uit het Campanien. Het bestaat uit een bijna compleet skelet met schedel en onderkaken. Twee andere skeletten zijn de paratypen: IGM 100/973 en IGM 100/1002. IGM 100/973 is het derde skelet, in 1993 gevonden bij Granger’s Hill. IGM 100/1002 behoort samen met het holotype tot het "Romeo and Juliet"-paar, ook wel "Sid & Nancy" genoemd. De paratypen zijn wat minder compleet. Een vierde exemplaar is gemeld maar nog niet beschreven. De beschrijving in 2001 door Clark was zeer summier; in 2012 werd de soort veel vollediger beschreven door Amy Balanoff na een volledig uit het moedergesteente prepareren van IGM 100/973, gecombineerd met een CAT-scan van dit exemplaar.
Khaan is een vrij kleine soort waarvan de lichaamslengte op ongeveer 1,2 meter ligt. IGM 100/1127 is wat groter dan IGM 100/1002; het kleinere specimen heeft een dijbeenlengte van 193 millimeter. IGM 100/973 is vergelijkbaar in grootte. Het is wel gesuggereerd dat de exemplaren juveniele dieren vertegenwoordigen, wellicht van Citipati. De mate van vergroeiing van de skeletelementen duidt er echter op dat de dieren min of meer hun volwassen lengte bereikt hadden.
Khaan onderscheidt zich van andere oviraptoriden vooral door de schedel. Die is erg klein, maar 13,5 centimeter lang bij IGM 100/973, en heeft slechts een kleine schedelkam die niet naar achteren doorloopt over het wandbeen. Deze is niet sterk gepneumatiseerd. De neusbeenderen zijn vergroeid en het neusgat is horizontaal georiënteerd. De snuit is vrij spits. Het achterhoofd is tamelijk recht in plaats van sterk hellend.
De onderkaak is niet zo extreem bol en het dentarium ligt er onder het angulare in plaats van ernaast.
De wervelkolom telt twaalf halswervels, zeven ruggenwervels en zevenentwintig staartwervels.
In de hand is het derde middenhandsbeen niet bovenaan verbreed en maakt geen contact met de handwortel. Het eerste middenhandsbeen is relatief slank.
Khaan is door Clark in de Oviraptoridae geplaatst. Hij heeft daar vermoedelijk een positie in de Ingeniinae.
Het onderstaande kladogram geeft de positie van Khaan in de evolutionaire stamboom volgens een analyse van Federico Fanti uit 2012:
Oviraptoridae |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 2015 concludeerde een studie dat IGM 100/1127 en IGM 100/1002 van elkaar verschilden in de bouw van de haemaalbogen, ofwel chevrons, van de voorste staartwervels. Deze structuren aan de onderzijden van de wervels hadden bij IGM 100/1002 een extra uitsteeksel onder de normale onderste verbreding. Boven deze punt was de chevron extra verbreed. Dat werd verklaard door aan te namen dat IGM 100/1002 het mannetje was dat de uitsteeksels gebruikte voor de verankering van sterkere spieren aan de staartbasis, welke weer gediend zouden hebben voor het krachtig heen en weer zwiepen van een vergrote veerwaaier aan het staartuiteinde. Pronkveren werden al langer voor de Oviraptorosauria aangenomen; deze ontdekking zou echter voor de eerste keer wijzen op een in het skelet vaststelbare seksuele dimorfie. Tegelijkertijd zou dit er op wijzen dat bij Khaan de wijfjes groter waren, net als bij veel vogels, en dat er echter paarvorming plaatsvond.