Lluís Muncunill i Parellada | ||||
---|---|---|---|---|
Fabriekshal met tamboerijngewelven (2009)
| ||||
Persoonsgegevens | ||||
Geboren | 25 februari 1868 | |||
Overleden | 25 april 1931 | |||
Geboorteland | Catalonië (Spanje) | |||
Beroep(en) | Architect | |||
Oriënterende gegevens | ||||
Jaren actief | 1891-1931 | |||
Stijl(en) | neogotiek, jugendstil, Catalaans modernisme | |||
|
Lluís Muncunill i Parellada (Sant Vicenç de Fals, 25 februari 1868 – Terrassa, 10 juni 1926) was een Catalaanse architect. Hij ontwierp rond 1900 markante gebouwen en objecten, waarvan de voormalige fabriek Vapor Aymerich, Amat i Jover, nu Catalaans Museum voor Wetenschap en Techniek, en het neogotische stadhuis, beide in Terrassa, tot de bekendste behoren.[1]
Muncunill was afkomstig uit een oude familie uit Bages, waarvan de stamboom tot in de veertiende eeuw teruggaat. Hij was pas zeventien toen hij in 1884 zijn studies aan de Escola Tècnica Superior d'Arquitectura de Barcelona (toen Escola Provincial d'Arquitectura) begon, met als studiegenoten Josep Puig i Cadafalch en Modest Feu i Estrada. In 1891 is hij afgestudeerd als architect. In augustus 1892 werd hij benoemd als stadsbouwmeester door het gemeentebestuur van Terrassa, waar de meeste van zijn bouwwerken ook te vinden zijn. De stad kende door de industriële revolutie een enorme uitbreiding, zijn plan voor een geordende stadsuitbreiding wordt echter niet uitgevoerd, en de ontwikkeling van landelijk dorp dot moderne voorstad geschiedde nogal chaotisch. In 1903 trad hij af als stadsarchitect en begon zijn eigen bureau voor privé-opdrachten, waar hij meer creatieve vrijheid genoot.
Zijn eerste werken, zoals het neogotische stadhuis van Terrassa, zijn gekenmerkt door een sterk historiserende stijl. Onder inspiratie van Lluís Domènech i Montaner schakelde hij in 1902 over op het Catalaans modernisme. Hij behoort tot de tweede generatie van de modernisten. Naast woonhuizen ontwierp hij ook fabrieksgebouwen, waarin hij interessante nieuwe toepassingen integreerde, zoals het veelvuldige gebruik van het tamboerijngewelf, dat zowel esthetische als technische voordelen biedt. In zijn laatste fase keert hij terug tot een klassiekere stijl, zoals in het voormalige Cafè Colon.