De Maqil (Arabisch: المعقل) was een Arabische nomadische bedoeïenenstam uit het Arabisch Schiereiland die in de 11e eeuw naar de Maghreb regio emigreerde samen met de Banu Hilal- en Banu Sulayl-stammen.
In Marokko vestigden ze zich vooral in en rond de vlakten en oases in de Sahara: in Tafilalet, Wad Nun (vlak bij Guelmim), Draa en Taourirt. Ze speelden een belangrijke rol in de strijd tegen de Meriniden, aan wie ze zich daarvoor hadden moeten onderwerpen in tijden dat de heerschappij van deze dynastie sterk en machtig was. Ze waren invloedrijk en verantwoordelijk voor het arabiseren van de Berberse bevolking van de regio, wat ertoe leidde dat de Arabische taal en cultuur aan hen opgedrongen werden. De belangrijkste sub-stam was de Beni Hassan, die de belangrijkste stam werd van het tegenwoordige Mauritanië en de Westelijke Sahara, en wiens culturele impact enorm was. De bevolking van deze twee landen spreekt heden ten dage het Hassaniya Arabisch, vernoemd naar de Beni Hassan-stam.
De exacte herkomst van de Maqil is onbekend alhoewel algemeen aangenomen wordt dat ze afkomstig waren uit Jemen. Zij beweerden over zichzelf dat ze van de Banu Hashim afstamden, een clan van de Qoeraisj-stam uit Saoedi Arabië waartoe ook de profeet Mohammed behoorde. Ze claimden afstammelingen te zijn van Jaafar ibn Abi Talib, zoon van Abu Talib en broer van Ali ibn Abi Talib. Arabische genealogen categoriseerden hen als behorende tot de Banu Hilal-stammen uit Saoedi Arabië. Ibn Khaldun schreef dat beide versies niet klopten, omdat de Banu Hashim-clan sedentair in de steden woonde en niet nomadisch was of in de woestijn rondtrok. Hij voegde eraan toe dat de Maqil een naam is die alleen in Jemen voorkomt. Ibn Khaldun speculeerde dat zij waarschijnlijk een Arabische nomadische groep uit Jemen waren en deze theorie werd aangenomen en ondersteund door Ibn al-Kalbi en Ibn Said.
De Maqils bereikten de Maghreb gedurende de emigratiegolf van de Arabische stammen Banu Hilal en Banu Sulaym in de 11e eeuw. De Banu Sulaym verzette zich tegen hun aankomst en versloeg ze waarop ze zich later verenigden met de Banu Hilal en zo onder hun bescherming kwamen. Dit stelde hen in staat om vrijuit rond te trekken in de gebieden tussen de Moulouya en de Tafilalet-oases. Een kleine groep van hen bleven echter achter in Tunesië tijdens hun westwaartse trek vanuit het Arabische schiereiland naar de Maghreb en werkte daar kort als viziers voor de Banu Hilal en Banu Sulaym, die de machtige Ziridendynastie kort daarvoor hadden verslagen.
De Maqils groeiden snel in aantal omdat vele andere Arabische stammen zich bij hen voegden, waaronder:
Eenmaal in Marokko verenigden zij zich met de nomadische Berberse Zenata-groepen, die daar al leefden voor hun aankomst. Na het einde van het Almohadengezag maakten de Maqils gebruik van de burgeroorlogen tussen de verschillende Berberse Zenata-groepen en namen de controle over van diverse ksours en oases in de Sous, Draa, Tuat en Taourirt. Daar legden zij belastingen op, waaruit een bepaalde hoeveelheid ingezameld geld aan de lokale bevolking gegeven werd om de Zenata-koningen te bestrijden.
Onder het sterke Almohadenbewind bleven de Maqils loyaal, ze betaalden belastingen en plunderden geen dorpen, ksours of passerende handelskaravanen. Toen de macht van het Almohadenkalifaat ten einde kwam, ontstonden er burgeroorlogen tussen de Berberse Zenatastammen. Omdat er geen centrale staatsgezag was, maakten de Maqils hiervan gebruik en grepen ze de macht over diverse ksour (kastelen) rond Tafilalet, de Draa-vallei en Taourirt.
De verschillende sub-groepen van de Maqils gedroegen zich anders tegenover de rivaliserende dynastieën van de Banu Merin en de Banu Abdelwad (beide waren Zenata). De sub-clan Kharaj van de Banu Ubayd Allah kwam aanvankelijk in opstand tegen de Zenata Banu Abdelwad maar sloten zich later bij hen aan toen ze verslagen werden door Yghmoracen, de eerste Abdelwadidensultan. Toen de Meriniden de macht van de Abdelwadiden overnamen, bleven de Kharaj trouw aan de Banu Abdelwad aangezien die hen privileges had gegeven met betrekking tot de belastinginning nadat ze verslagen waren. De Merinidensultan Abu al-Hassan gaf vervolgens deze privileges aan de Arabische-Berberse Beni Iznassen-stam. Ontevreden met deze verandering kwamen de Kharaj in opstand en doodden de Meriniden-gouverneur van de ksour Yahya ibn Al-iz en ontsnapten in oostelijke richting, ver de afgelegen woestijngebieden in, uit angst voor represailles van de sultan.
De tweede sub-clan van de Beni Ubayd Allah, -de Haraj- die ten westen van Taourirt woonde, onderwierp zich aan de Meriniden en ze bleven hun bondgenoten.
Vergelijkbaar met de Kharaj van Beni Ubayd Allah was de Banu Nassr-stam, die zich met de Abdelwadiden hadden geallieerd en tegen de Merinidendynastie hadden gevochten maar verslagen werden. Ze maakten zich los van de Banu Abdelwad en versloegen de Abdelwadidensultan Abu Hammu II en ontsnapten, iets waarvoor ze zwaar gestraft werden.
De Beni Hassan vochten ook tegen de Meriniden toen deze laatsten zich in Tlemcen bevonden om tegen de Abdelwadiden te strijden. Er gebruik van makend dat de Meriniden zich in Tlemcen bevonden, kwamen de Beni Hassan in opstand en doodden ze de Merinidengouverneur van de Sous. Toen het oostfront hiervan op de hoogte raakte, zond de Merinidensultan een leger dat de Beni Hassan versloeg. Daarna legde hij een zwaar eerbetoon op aan de Beni Hassan voor hun verraad. Ze bleven onder de Merinidendynastie werken in de dienstbaarheid, totdat deze dynastie ten val kwam.
Populaties uit Mauritanië, de Westelijke Sahara, Zuid-Marokko en het zuidwesten van Algerije spreken een unieke variëteit van het Arabisch dat Hassaniya wordt genoemd naar de substam Beni Hassan van de Maqils.