De Medaille voor Dapperheid (Duits: Tapferkeitsmedaille) van Oostenrijk, later van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije was een hoge onderscheiding voor dapperheid in oorlogstijd die van 1789 tot 1918 werd uitgereikt.
Het is daarmee een van oudste onderscheidingen voor dapperheid. In de 18e eeuw werden soldaten die zich bijzonder hadden onderscheiden weleens met een geldbedrag beloond maar de onderscheidingen waren gereserveerd voor hun officieren. De nieuwe wind van de Franse Revolutie en haar volksleger blies door Europa en veroorzaakte niet alleen oorlogen maar ook een nieuwe houding tegenover het leger en de soldaten. In eerdere eeuwen waren dat huurlingen geweest, nu werd voor het eerst een beroep op hun vaderlandslievendheid en trouw aan het vorstenhuis gedaan.
De onderscheiding zag op 19 juli 1789 als een Ehren-Denkmünze für Tapferkeit met het portret van de Habsburgse keizer Jozef II het licht. Deze hervormingsgezinde vorst stichtte medailles in goud en in zilver voor onderofficieren en manschappen die zich in het gevecht hadden onderscheiden. De medailles konden alleen aan de soldaten van het leger van de keizer worden verleend.
Op 18 mei 1809 werd de eremunt door keizer Frans II in een "hofkriegsräthlichem Rescripte", een Raadsbesluit, in een medaille met de naam Tapferkeitsmedaille omgedoopt.
Het versiersel is een ronde medaille met een diameter van 4 centimeter en op de voorzijde de beeltenis van de regerende monarch. Op de keerzijde staat een lauwerkrans met gekruiste vaandels en regimentsvlaggen.
Binnen de krans staan de woorden DER TAPFERKEIT. In de jaren tussen 1916 en 1918 liet Karel I van Oostenrijk in plaats van het Duits het Latijnse woord "FORTITVDINI" op de medaille plaatsen. Ook dat betekent "dapperheid".
Op 18 augustus 1848 werd de Zilveren Medaille voor Dapperheid door Ferdinand I van Oostenrijk in twee klassen, de Ie en IIe Klasse verdeeld. De zilveren Ie Klasse bleef 4 centimeter in diameter maar de zilveren IIe Klasse kreeg een diameter van maar 31 millimeter.
Keizer Frans Jozef I stichtte op 14 februari 1915 een Bronzen medaille voor Dapperheid met dezelfde diameter als de Zilveren Medaille der IIe Klasse. Deze bronzen medaille kon ook aan soldaten van zijn bondgenoten Duitsland, Turkije en Bulgarije worden uitgereikt.
Op 29 oktober 1915 werden gespen op het lint ingevoerd. Deze Britse traditie om meerdere verleningen van dezelfde medaille aan te geven was voor Oostenrijk-Hongarije nieuw. Een zilveren gesp op het driehoekige lint liet zien dat iemand de Zilveren Medaille voor Dapperheid tweemaal had ontvangen. Twee gespen duiden op drie verleningen. De gespen werden toegekend in het metaal van de desbetreffende medaille.
Dappere officieren hadden in de Habsburgse monarchie geen medailles ontvangen maar op 26 september 1917 bepaalde keizer Karel I van Oostenrijk dat zij de Gouden Medaille voor Dapperheid en de Grote Zilveren Medaille konden ontvangen. Zo werd de exclusieve Maria Theresia-orde ontlast. De Kleine Zilveren Medaille voor Dapperheid en de Bronzen Medaille bleven gereserveerd voor onderofficieren en manschappen. Een officier kreeg een sierlijke gouden of zilveren letter, de "K-Auflage" op zijn lint. Deze "K" wordt alleen gezien op de grote gouden en zilveren medailles met het portret van Keizer en Koning Karel.
Sommige militairen, waaronder Kurt Gruber, hij was een succesvol gevechtspiloot, ontvingen meerdere malen de Medaille voor Dapperheid. Kurt Gruber droeg viermaal de Gouden Medaille voor Dapperheid, tweemaal de Grote Zilveren Medaille voor Dapperheid, tweemaal de Kleine Zilveren Medaille voor Dapperheid en ook de Bronzen Medaille voor Dapperheid. Hij droeg ook de Veldpilotenonderscheiding.[1]
De ineenstorting van de dubbelmonarchie in november 1918 maakte een einde aan de Oostenrijks-Hongaarse onderscheidingen maar Hongarije stelde later medailles voor dapperheid in die sterk op de oude keizerlijke medailles leken. Deze medailles droegen het portret van admiraal Miklós Horthy.
Op 26 maart 1931 werd door de Oostenrijkse regering bepaald dat de dragers van de Gouden Medaille voor Dapperheid ieder jaar een eresoldij van vijftig Schilling zouden ontvangen. De dragers van de Grote Zilveren Medaille ontvingen de helft van dat bedrag.
Sinds augustus 1995 noemen de afgestudeerden van de Militaire School voor Onderofficieren van het Oostenrijkse Leger in Enns ieder jaar hun jaargang naar een drager van de Gouden Medaille voor Dapperheid.
Er werden geen medailles voor dapperheid geslagen met de beeldenaar van keizer Leopold II (1790-1792). De medailles werden tijdens zijn korte regering ook niet verleend. Er werden geen verguld zilveren medailles of medailles van anderszins inferieur metaal van deze zeer exclusieve onderscheiding geslagen. Ook toen de Oostenrijks-Hongaarse monarchie in de loop van de Eerste Wereldoorlog in grote problemen kwam werd er geen gebruik gemaakt van goedkopere uitvoeringen of oorlogsmetaal.
Keizer Karel was hervormingsgezind en hij was bereid om de volkeren in zijn politiek zwakke en zeer verdeelde rijk meer staatkundige zelfstandigheid te gunnen. Daarvan is door de tegenwerking van Hongaarse zijde niets terechtgekomen. Het was te laat om de fel tegen de Habsburgse hegemonie gekante Tsjechen en Slowaken nog met de Duitssprekende bevolking te verzoenen. Karel liet, in tegenstelling tot zijn voorgangers die de titel "Koning van Bohemen" weinig of niet gebruikten deze titel naast zijn Oostenrijkse en Hongaarse koningschap op zijn medailles voor dapperheid vermelden. Hij koos in plaats van Duits voor het "neutrale" Latijn om zijn naam en titels op de medaille te laten vermelden. Voor het nieuwe verlengde rondschrift was weinig plaats. De titels werden afgekort tot
"CAROLUS D.G.IMP.AUST.REX BOH.ETC.ET REX APOST.HUNG.". Op de keerzijde staat, ook in het Latijn "FORTITVDINI".
Vijf mogelijke linten voor de Medaille voor Dapperheid: deze moderne kopieën naar oud model werden in Oostenrijk voor verzamelaars vervaardigd. Vaak ontbreekt het lint bij een oude onderscheiding.