Het hoogste punt van de deelgemeente Mere bevindt zich op de Gotegemberg, deze top haalt net geen 68 meter hoogte. In de Diepestraat (naast de windmolen) werden tanden van diverse zeevissen, waaronder haaien gevonden. Zij tonen aan dat in de prehistorie het land de bodem van een zee vormde.
In de Jeruzalemstraat (aan de overzijde van de windmolen) zijn restanten van een Romeinse villa gevonden (de heuvel tegenover de Merelputstraat).
In 1003 werd Mere in een document genoemd als Meren. Wellicht stamt de naam af van de vele moerassen (meren) in de buurt van het dorp. Waren er aan het begin van de 19de eeuw nog zo'n 1874 inwoners in het dorp, tegen het eind van diezelfde eeuw had het 2942 inwoners. Toentertijd bestond de voornaamste bedrijvigheid uit een windmolen, drie watermolens en een fabriek die aan 1000 inwoners werk bood. Jaarlijks trokken zo'n 300 bewoners naar Frankrijk als seizoensarbeider om daar te helpen met de oogst[1].
Het wapenschild van Mere is een rechtstaand zwaard en drie gouden bollen op een zwarte achtergrond.
De bekendste bijnaam voor de Merenaars was de Papeters, minder bekend waren de bijnamen Mere-rot, De Papboeren en De Vechters.
De Dikke kapel of "Grote Kapel" staat aan het kruispunt van de Kruiskouterstraat en de Ommegangstraat. Het is een vrij grote, barokke kapel. Het jaartal 1640 staat er vermeld, maar het vermoeden bestaat dat de kapel een bevestiging van een nog oudere bidplaats is. Reeds in 1571 wordt het toponiem "Aen de capelle" teruggevonden (in de twintigste penningcohieren). In 1419 bestond al het toponiem "Cruyscauter" , wat het vermoeden doet ontstaan dat er aanvankelijk enkel een kruis stond. De Kruiskouterstraat is pas vrij recent (eeuwwisseling 19de-20ste eeuw) ontstaan doordat boeren te voet een kleine wegel tussen twee eigendommen begonnen te maken. De Kruiskouterstraat is vrijwel volledig uit de eigendommen aan de zuidzijde van de straat genomen. Dit gebeurde andermaal op het einde van de 20° eeuw op basis van een onteigening van de aan de zuidzijde gelegen percelen. De Dikke Kapel is de tiende kapel in een "ommegang". In de maand mei vindt de al eeuwenoude Rozenkransommegang plaats. De kapel werd gebouwd toen het dorp slechts 660 inwoners telde. Dit betekent dat de inwoners de bouw van deze kapel niet kunnen betaald hebben. Wellicht werd dit uitgevoerd met giften van bedevaarders. Zij was dus een bedevaartkapel waar bedevaarders uit de grote omtrek heen gingen. De kapel en de onmiddellijke omgeving zijn beschermd.
Van de Dikke kapel naar de kouter loopt een voetweg. Deze wegel loopt door een rijke fauna (vlinders, libellen, vogels, daarna weidevogels, egels, veldmuizen, spechten, vossen) en agrarisch gebied. Via die wegel bereikt men de beschermde Molenbeekvallei die zich tot daar uitstrekt.
Er is een wandelpad langs de Molenbeek.
Tussen de Kruiskouterstraat en de Molenbeek ligt een kouter in agrarisch gebied met een rijke fauna. De Molenbeekvallei is een beschermd natuurgebied.
Aan de kerk start jaarlijks in de maand augustus de Paardenommegang.
Er is een "oogstkermis" rond de eerste zondag na 15 augustus. De vrijdag voor deze kermis is er een avondmarkt. De hele week zijn er ook wielerwedstrijden voor alle categorieën.
Door het noorden van Mere loopt de snelweg A10/E40, die er een op- en afrit heeft. Op de grens tussen Erpe en Mere is er ook een spoorweghalte Erpe-Mere.
Er zijn enkele wegels in het trage wegennetwerk van Erpe-Mere opgenomen. Eén ervan loopt van de visvijver aan het "Blauwbos" tussen een boerderij en de weide naar de Diepestraat.