Minnaars (Plato)

Plato
Dit artikel is een deel van de serie over:
de dialogen van Plato
Vroege periode:
Apologie van Socrates · Charmides
Protagoras · Euthyphro
Ion · Crito · Alcibiades I
Hippias Major · Hippias Minor
Laches · Lysis · Euthydemus
Middenperiode:
Cratylus · Gorgias
Menexenus · Meno
Phaedo · Symposium
Staat · Phaedrus
Late periode:
Parmenides · Theaetetus
Timaeus · Critias
Sofist · Staatsman
Philebus · Wetten
Betwiste geschriften:
Clitophon · Epinomis
Brieven · Hipparchus
Minos · Theages
Alcibiades II · Minnaars
Niet geschreven:
Hermocrates · Ongeschreven leer

De Minnaars (Oudgrieks Ἐρασταί) is een op naam van Plato overgeleverde korte dialoog, waarvan de authenticiteit al in de oudheid betwijfeld werd[1].

Deelnemers aan de dialoog

[bewerken | brontekst bewerken]

Socrates is aan het woord en vertelt over zijn ontmoeting, bij de onderwijzer Dionysius, met twee jongens die niet bij name genoemd worden. Het zijn meer twee typen: één de aanhanger van het geestelijke[2], de ander de aanhanger het lichamelijke, de sport. De titel van de dialoog heeft op hen betrekking: zij zijn minnaars (erastai - 132d) van een en hetzelfde jongetje, en daarmee ook anterastai (132c): concurrenten in de liefde.

De vraag die Socrates stelt, luidt: wat is filosofie? Is het een kwestie van zo veel mogelijk weten? Nee: filosofie is voor de ziel wat oefening is voor het lichaam. En voor oefening geldt dat dit met mate dient te gebeuren. Dus is een ongelimiteerde hoeveelheid kennis niet per definitie iets goeds. Is het dan een algemene deskundigheid, een brede algemene ontwikkeling? Ook niet. Want op elk gebied zijn het de ware specialisten die van nut zijn (een zieke roept een dokter, geen filosoof aan zijn bed). En we waren het erover eens dat filosofie iets nuttigs was.
Wat is het dat mensen opvoedt, en slechte van goede kan onderscheiden? De rechtvaardigheid. Hiertoe behoort mensenkennis, en dus impliciet ook zelfkennis. Iemand die een staat op rechtvaardige wijze bestuurt, doet in feite hetzelfde, op grotere schaal, als iemand die aan het hoofd van een familie staat.

Authenticiteit

[bewerken | brontekst bewerken]

Over het algemeen erkent men dat deze dialoog zorgvuldig geschreven is[3] en er zijn geen 'harde' bewijzen tegen Plato's auteurschap in te vinden. Maar de anonimiteit van de twee gesprekspartners is wat afwijkend van Plato's gewoonte. En als het een vroege dialoog van Plato zou zijn, dan is de wat simplistische, positieve uitkomst opmerkelijk, omdat Plato's dialogen uit zijn vroege periode meestal aporetisch (zonder positieve uitkomst) waren. Inhoudelijk voegt het werk niets toe aan wat we in de andere dialogen kunnen lezen.