Nahor was volgens de traditie in de Hebreeuwse Bijbel een zoon van Terach (zoon van Nahor (zoon van Serug)) en dus een broer van Abraham en Haran.[1] Hij had bij zijn twee vrouwen Milka en Reüma twaalf zonen.
Nahor trouwde met zijn nicht Milka, Harans dochter.[2] Toen Terach en Abraham uit Oer weggingen, bleef Nahor achter.[3] Milka schonk hem acht zonen: Us, Buz, Kemuël, Kesed, Chazo, Pildas, Jidlaf en Betuël. Zijn bijvrouw Reüma baarde hem vier zonen: Tebach, Gacham, Tachas en Maäka.[4] Nahors kleindochter Rebekka, Betuëls dochter, werd door een knecht van Abraham uit de stad Nachor opgehaald, toen deze een vrouw zocht voor zijn zoon Isaak.[5]