Orbiliaceae | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Orbilia xanthostigma | |||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||
| |||||||||||
Familie | |||||||||||
Orbiliaceae Nannf. (1932 [1]) | |||||||||||
Orbilia pilifera, apothecia en conidiën | |||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||
Orbiliaceae op Wikispecies | |||||||||||
|
Orbiliaceae is een familie van schimmels, die behoren tot de orde Orbiliales van de ascomyceten. Enkele soorten zijn nematofage schimmels. Tot nu toe zijn er van deze familie 360 soorten bekend. Van de meeste soorten komt ook de anamorfe vorm voor, die dan bij de Coelomycetes en Hyphomycetes van de Fungi imperfecti worden ingedeeld. Ongeveer 80% van de soorten groeien op gedroogd of uitdrogend plantenmateriaal. Bij deze xerotolerante soorten verdragen de apotheciën een volledige uitdroging.[2] In Tibet werden soorten op 3500 m hoogte gevonden.[3]
De anamorfe vorm heeft doorzichtige of bleekroze tot oranje schimmeldraden. De holoblastische, doorschijnende, meestal gesepteerde conidiën zijn 10 - 100 µm lang en hebben veel verschillende vormen.
Het ascocarp is een wasachtig, doorschijnend of gelig tot roodachtig, 0,2 - 2 mm groot apothecium. Ze groeien op hout of de schors, op kruidachtige planten, oude paddenstoelen, dierlijke resten of de grond. Het excipulum bestaat uit ronde tot hoekige of prismavormige cellen.[4] De rand van het apothecium is glad of soms met haren van verschillende lengte bezet, die tot tanden verkleefd kunnen zijn. Het hymenium bestaat uit parafysen met vaak een knots- tot hoofdjesvormige top. De sporenzakjes bevatten meestal acht ascosporen, maar ook met 16, 32, 64 of 128 ascosporen komen voor. De ascosporen zijn afgerond tot zadelvormig en hebben een dunne, iets tot sterk verdikte wand. Aan de basis zijn ze van kort en dik tot lang en dun gesteeld. De ascogene hyfen hebben een septum of bijna geen septum. De ascosporen zijn doorzichtig en bijna nooit gesepteerd. Afhankelijk van de soort zijn ze 2 - 30 micrometer lang. Vaak hebben de ascosporen aan het ondereind een meer of minder dunne, staartvormige verlenging, die aan het eind opgezwollen kan zijn. Verlengde ascosporen zijn afhankelijk van de soort vaak weinig tot zeer sterk gekromd.
Eriksson onderscheidde in 2006 twee geslachten:[5]
In 2007 werd een nieuw geslacht, Pseudorbilia, met vooralsnog maar één soort Pseudorbilia bipolaris beschreven: De top van het sporenzakje is afgevlakt en dunwandig. De sporenzakjes ontstaan uit haken. Het excipulum bestaat uit hoekige cellen. De ascosporen zijn cilindrisch tot iets haltervormig en hebben aan beide einden een sporenlichaampje. De toppen van de parafysen zijn iets verdikt. Het hymenium is niet geleiachtig. De apotheciën zijn doorzichtig.[4]
Bij de anamorfe vorm komen 12 geslachten voor (2003):[7]
In 2007 zijn er twee nieuwe geslachten aan toegevoegd:[9]