De meeste bekendheid verwierf hij met het beeldje Edison, dat ieder jaar wordt uitgereikt tijdens de Edison Music Awards (vroeger bekend als het Grand Gala du Disque). Andere hoogtepunten uit zijn werk zijn de fontein in Zwijndrecht en het enorme reliëf in het RIVM in Bilthoven dat hij samen met Arie Teeuwisse maakte. Daarnaast portretteerde hij vele bekende Nederlanders, onder wie koningin Beatrix.
Zijn werk is figuratief en hevig beïnvloed door zijn leraar Jan Bronner en diens opvatting over "kunst in dienst van de samenleving". Vroeg werk was dan ook vooral beeldhouwwerk als ornament aan gebouwen, met duidelijke Amsterdamse School invloeden. Later concentreerde d'Hont zich meer op het vrijstaand ruimtelijke beeld. Waarbij hij de beelden niet langer polijst, maar de structuur van de klei tot onderdeel maakt van de expressieve kracht van het beeld.
Pieter d'Hont werd geboren in een gezin van vijf kinderen. Zijn vader was timmerman en bracht Pieter de liefde bij voor ambachtelijk handwerk, daarnaast was zijn vader ook begenadigd tekenaar. Zijn moeder was de dochter van een boerenfamilie en heeft nog enige tijd geposeerd voor schilder Jacobus van Looy. Na Hilversum verhuisde het gezin naar Tilburg en aantal jaren later weer naar Utrecht.
Pieter ging op aandringen van zijn ouders in de leer bij Willem van Leusden, Willem van Kuilenburg en Jan van Uffelen. Toen Pieter aangaf naar de kunstacademie te willen, stonden zijn ouders dan ook niet direct negatief tegenover deze wens. Hij werd aangenomen bij de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam en kreeg les van Jan Bronner, met wie hij een lange vriendschapsband opbouwde. Hij behaalde de zilveren Prix de Rome in 1940 en dit leidde tot zijn eerste opdracht, van de gemeente Utrecht. Het werd het beeld Wijsheid, dat geheel in de traditie van de Amsterdamse School, de Spinozabrug moest bekronen. Om het beeld te maken mocht Pieter d'Hont gebruikmaken van het bolwerk Manenburg aan de Stadsbuitengracht. Dit zou zijn verdere leven zijn atelier blijven.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er maar weinig opdrachten en hield hij zich bezig met portretten. Ook had hij Marius van Beek als onderduiker in zijn atelier opgenomen. Na de oorlog kreeg hij veel kleine toegepaste opdrachten zoals gevelstenen en grafmonumenten. In 1948 trouwde hij met schilderes Anneke Jansen (zij scheidden in 1956). Hij werd lid van het Utrechtse Genootschap Kunstliefde en van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Rond die tijd kwam hij ook in contact met grotere opdrachtgevers uit het bedrijfsleven, zoals Bernard Johan Kerkhof en Jan M. Fentener van Vlissingen, en werd hij lid van de Rotary. Andere grote opdrachten volgden, zoals voor de Jaarbeurs (inmiddels gesloopt), het fronton aan het stadhuis en de reliëfs aan het kantoor van de SHV, met als hoogtepunt de reliëfs voor het RIVM. Dit was zo'n enorm project dat hij de hulp inriep van Arie Teeuwisse. Een samenwerking die geheel geïnspireerd was op het "kunst voor de samenleving"-principe en Pieters liefde voor het ambachtswerk, zoals in de middeleeuwen, toen meerdere beeldhouwers werkten aan één opdracht.
Na dit werk kwam Pieter onder invloed te staan van een nieuw gezichtspunt in de beeldhouwkunst: het vrijstaande beeld dat niet per se opging in zijn omgeving. Voorbeelden hiervan zijn Vrouw met de stola en Anne Frank. De portretkunst bleef een andere bron van inkomsten, waarmee hij bijna landelijke bekendheid verwierf: in eerste instantie vooral mensen uit het bedrijfsleven, maar later ook uit de wetenschappelijke wereld, nadat hij was hertrouwd met Silvie Kögl, dochter van chemicus Fritz Kögl. In de jaren zestig kreeg hij zijn eerste solotentoonstelling en internationale erkenning doordat hij in opdracht van uitgeverij Bruna een beeld van de fictieve commissaris Maigret mocht maken. Dit wekte Franse interesse en hierdoor kon hij in 1967 in Parijs exposeren. Tevens heeft hij in deze jaren het beroemde beeldje van Thomas Alva Edison voor het Grand Gala du Disque gecreëerd, de fontein in Zwijndrecht en de enorme, massieve Bizon voor Koninklijke Wegenbouw Stevin.
Zo voorspoedig als de jaren zestig waren, zo moeizaam verliep het daaropvolgende decennium. Hij moest zich terugtrekken uit verschillende verenigingen omdat hij er geen tijd meer in kon steken en zijn huwelijk met Silvie Kögl liep ook op de klippen. In de jaren tachtig maakte hij nog enkele monumentale werken, zoals Jan Pieterszoon Koppelstock in Brielle. Op 24 april 1997 werd er een overzichtstentoonstelling geopend van zijn werk van de laatste tien jaar - zijn laatste tentoonstelling -, waar ook koningin Beatrix aanwezig was. Bij deze gelegenheid werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Enkele maanden later overleed hij.
Herdenkingsreliëf School voor de Grafische vakken (1947), Vaktechnisch Lyceum aan de Jutfaseweg
Meisje met schooltas (1958), Jongen met hockeystick (1958), Symbolen van de vier evangelisten (Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes) (1958), ingang van de Dr. F.H. de Bruijnelyceum aan de Koningsbergerstraat
Wijsheid (1943), Spinozabrug
Schilderes en beeldhouwer (1946), woonhuis Manenburg
Ridder op wacht (1946), woonhuis Manenburg
G.A. Wellen (1989), St. Kerkelijk kunstbezit in Nederland aan het Mariahoek
Energiewinning, Rijnvaart, Mijnbouw (1960), reliëfs aan de zijkant van het SHV-kantoor aan de Mariaplaats
400 jaar Unie van Utrecht: Verleden en Heden (1979), ABN AMRO-gebouw aan de Neude. Het middenstuk is van Arie Teeuwisse
↑oorspronkelijke referentie www.kunstinutrecht.nl, deze site is inmiddels offline, evenals de database die ook niet vanuit webarchive.org meer kan benaderen. Als alternatief zou men hier kunnen zoeken: [1]