Roodvlekweekkever

Roodvlekweekkever
Roodvlekweekkever
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Orde:Coleoptera (Kevers)
Onderorde:Polyphaga
Infraorde:Cucujiformia
Superfamilie:Cleroidea
Familie:Melyridae (Bloemweekschilden)
Geslacht:Malachius
soort
Malachius bipustulatus
(Linnaeus, 1758)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Roodvlekweekkever op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Insecten

De roodvlekweekkever[1] (Malachius bipustulatus), ook wel roodtipbasterdweekschild genoemd,[2] is een keversoort uit de familie van de bloemweekschilden (Melyridae).

Uiterlijke kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]

De roodvlekweekkever heeft een lengte van vijf tot zeven millimeter. Hij heeft een zacht, metaalgroen exoskelet dat is bedekt met fijne haartjes (setae). Net als de meeste bloemweekschilden heeft de kever een relatief grote kop en borststuk. Aan het einde van elk dekschild zit een opvallende rode vlek.

Gelijkende soorten

[bewerken | brontekst bewerken]

De volwassen kever kan worden verward met andere sympatrische bloemweekschilden. Cordylepherus viridis is ook een algemene kever. Hij is iets kleiner, doffer groen met vaak een blauwige glans en heeft geen rode hoeken op het halsschild, een minder duidelijke rode rand aan de achterzijde van de dekschilden en anders gevormde antennes. De roodvlekweekkever lijkt ook sterk op soorten uit het geslacht Clanoptilus. C. barnevillei heeft gele tarsi, C. marginellus heeft een halsschild met lichtgekleurde randen en C. strangulatus is relatief doffer en heeft gladde dekschilden.[3]

Habitat en levenswijze

[bewerken | brontekst bewerken]

De roodvlekweekkever leeft in laaggelegen graslanden in veel delen van Europa. Het is een dagactieve kever die het actiefst is bij zonlicht en warmte. Hij voedt zich met kleine insecten en stuifmeel en nectar van diverse plantensoorten, met name soorten uit de schermbloemen-, composieten- en rozenfamilie.

Bij verstoring scheidt de kever een geurende secretie af uit de helrode uitsteeksels onder de dekschilden. Het mannetje lokt vrouwtjes met geurklieren op zijn antennes.

De larven leven onder boomschors, in dood hout, de strooisellaag of in de grond in graswortels. Ze jagen op kleine insecten(larven) en slakken.