Ruig haarmos | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||
| |||||||||||||
Soort | |||||||||||||
Polytrichum piliferum Schreb. ex. Hedw. (1801) | |||||||||||||
habitus | |||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||
Ruig haarmos op Wikispecies | |||||||||||||
|
Het ruig haarmos (Polytrichum piliferum) is een mos uit de familie Polytrichaceae.
Het is een algemene, kosmopolitische soort die voornamelijk voorkomt in droge heide en uitzonderlijk goed bestand is tegen uitdroging en hoge temperaturen.
De botanische naam Polytrichum is afkomstig uit het Oudgriekse πολύς, polus (veel), en θρίξ, thrix (haar), naar het dicht behaarde huikje.
De soortaanduiding piliferum stamt van het Latijnse pilus (haar) en ferre (dragen), naar de duidelijk zichtbare glasharen op de top van de blaadjes.
Het ruig haarmos vormt losse, dikwijls ijle zoden met groene tot roodbruine, tot 5 cm lange, rechtopstaande, onvertakte, draadvormige stengels. De stengelblaadjes zijn 3–4 mm lang, smal lancetvormig, aan de basis lichter gekleurd en stengelomvattend, en eindigend op zwak getande, met het blote oog zichtbare glasharen. De bladrand is 5–8 cellen breed, gaafrandig en meestal omgeslagen.
De blaadjes van het ruig haarmos hebben allerlei aanpassingen die ze moeten beschermen tegen de droogte. Het middendeel van de bladschijf is aan de bovenzijde doorschijnend, waardoor licht in het blad doordringt en voor fotosynthese kan zorgen. Het licht wordt vervolgens door de dikwandige cellen aan de onderzijde van het blad weerkaatst, waardoor de opwarming beperkt blijft. De lange glasharen helpen de plant bij het opvangen van water. Bij vochtig weer staan de blaadjes alzijdig afstaand, bij droogte plooien ze zich opwaarts rond de stengel. Deze aanpassingen stellen de plant in staat te overleven bij temperaturen tot 70 °C.
Ruig haarmos is een tweehuizige plant. De mannelijke planten ontwikkelen felrode antheridiënbekers of perigonia, bekend als 'achterlichtjes'.
De sporofyt bestaat uit een sporenkapsel of sporogoon op een stevige, tot 3 cm lange, roodbruine kapselsteel. De sporogonen zijn kort, bijna kubusvormig, met vier overlangse ribben, en gaan bij rijpheid knikken. Jonge sporenkapsels worden bedekt door een puntig, vuilwit tot bruin behaard huikje.
Ruig haarmos vormt uitgestrekte zoden op open plaatsen op droge tot licht vochtige, kalkarme bodems, voornamelijk in droge vochtige heide, duinen en zandverstuivingen, maar ook wel op schrale bermen, zandige bospaden, brandplaatsen, droge alpiene toendra, puinkegels en morenes, en in de Lage Landen vaak op industrieterreinen en spoorwegemplacementen. Vaak in het gezelschap van het echt zandhaarmos (P. juniperinum), grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) en met Cladonia-soorten.
Ruig haarmos is een kensoort voor het buntgras-verbond (Corynephorion canescentis) en een differentiërende soort voor de associatie van struikhei en stekelbrem (Genisto anglicae-Callunetum) ten opzichte van andere associaties binnen het verbond van struikhei en kruipbrem.
Het is tevens een indicatorsoort voor struisgrasvegetaties (ha) subtype Buntgrasverbond, een karteringseenheid in de Biologische Waarderingskaart (BWK) van Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ruig haarmos is algemeen en kent een kosmopolitische verspreiding, met inbegrip van Antarctica.