Tralkasaurus cuyi is een vleesetende theropode dinosauriër, behorende tot de Neoceratosauria, die tijdens het late Krijt leefde in het gebied van het huidige Argentinië.
Op de vindplaats van de rancho Violante, ten zuidoosten van het meer van Ezequiel Ramos-Mexía in de provincie Río Negro, is sinds de jaren negentig een hele fauna opgegraven. In 2018 werd de vondst gemeld van een nieuwe theropode.
In 2019 werd de typesoort Tralkasaurus cuyi benoemd en beschreven door Mauricio Andrés Cerroni, Matías Javier Motta, Federico Lisandro Agnolín, Alexis Mauro Aranciaga Rolando, Federico Brissón Egli en Fernando Emilio Novas. De geslachtsnaam is afgeleid van het Mapudungun tralka, "donder". De soortaanduiding verwijst naar de streek El Cuy waar de vindplaats gelegen is.
Het holotype, MPCA-Pv 815, is gevonden in een laag van de Huinculformatie die dateert van het Cenomanien-Turonien, ruwweg honderd miljoen jaar oud. Het bestaat uit een fragmentarisch skelet met schedel. Bewaard zijn gebleven: een rechterbovenkaaksbeen, stukken van drie ruggenwervels, twee sacrale wervels, stukken van vier staartwervels, nekribben, laminae van een darmbeen en stukken van beide schaambeenderen. Het skelet is grotendeels niet in verband aangetroffen in een strook met een lengte van een twee meter. Het fossiel maakt deel uit van de Colección Paleontología de Vertebrados, Museo Provincial “Carlos Ameghino”.
Tralkasaurus is een middelgrote abelisauride. Gezien de beperkte vondsten is de grootte moeilijk te bepalen. Het bovenkaaksbeen is tweeëntwintig centimeter lang. Dat is ongeveer de helft tot twee derden van verwanten die zeven tot tien meter lang werden, zodat de beschrijvers concludeerden dat Tralkasaurus uitgesproken klein was ten opzichte van andere abelisauriden uit het Opper-Krijt. Het dier werd wellicht zo'n vijf meter lang. De mate van vergroeiing van de wervelbogen wijst erop dat het holotype geen jong dier was.
De beschrijvers wisten enkele onderscheidende kenmerken vast te stellen. Drie daarvan zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. De binnenranden en buitenranden van uitholling rond de fenestra antorbitalis, de grote opening in de zijwand van de snuit, zijn schuin naar voren en boven gericht. Bij de ruggenwervels is de parapofyse, het uitsteeksel voor het facet van de onderste ribkop, verticaal smal en staafvormig. Bij de ruggenwervels loopt de bovenste richel tussen het zijuitsteeksel en de parapofyse niet helemaal door tot aan het wervellichaam.
Daarnaast is er een nog een kenmerk dat op zich niet uniek is maar wel in combinatie. De uitholling rond de fenestra antorbitalis loopt ruim uit over het hele bovendeel van het hoofdlichaam van het bovenkaaksbeen.
Het hoofdlichaam van het bovenkaaksbeen is hoog. De buitenwand is verruwd en gegroefd. Vijf lange diepe evenwijdige verticale groeven lopen van de fenestra antorbitalis naar de tandrij. Kleinere aderkanalen liggen ook in verticale groeven. Vooraan zijn er kleinere Y-vormige groefjes. De achterrand van de opgaande tak loopt onderaan eerst schuin naar voren en omhoog. Hetzelfde geldt voor de voorrand van de fenestra antorbitalis. Bij verwanten zijn die randen meer verticaal of zelfs achterwaarts gericht. De tak loopt naar achteren taps toe, uitmondend in een beenplaat die contact moet hebben gemaakt met het traanbeen. De fenestra promaxillaris vormt een verticale diepe spleet die naar binnen doodloopt. De uitholling van de fenestra antorbitalis zet zich onderaan door over de bovenrand van het hoofdlichaam, helemaal tot aan het jukbeen, een basaal kenmerk dat afgeleide abelisauriden hadden verloren. De fossa is van het hoofdlichaam gescheiden door een duidelijke opstaande rand. De binnenwand is een verticaal dikke gladde richel. Eronder liggen vergroeide interdentaalplaten met opvallende verticale groeven.
Het bovenkaaksbeen draagt elf tanden. Ze zijn dolkvormig en afgeplat, niet in vorm verschillend van die van andere abelisauriden. De voorrand is gebogen en de achterrand recht. De kartelingen van beide randen zijn even groot; bij sommige verwanten zijn die van de achterrand forser.
Bij de ruggenwervels is de parapofyse niet alleen erg laag maar ook horizontaal smal doordat de normale bovenste richel van het driehoekige zijuitsteeksel af — bij abelisauriden overigens op de onderzijde van het zijuitsteeksel gelegen — niet doorloopt. Zo ontstaat een staafvormige structuur met een rond uiteinde. De achterste richel tussen zijuitsteeksel en diapofyse is robuuster en deelt de uitholling op de onderzijde van het zijuitsteeksel in tweeën. De hyposfeen splitst zich naar beneden toe.
Bij de staartwervels steken de zijuitsteeksels sterk schuin omhoog. Ze eindigen in een bijlvorm waarbij de voorste en achterste punten die van voorliggende en achterliggende wervels overlappen. Dat is typisch voor de Brachyrostra wat opvallend is daar Tralkasaurus daar niet toe zou behoren.
De schaambeenderen hebben een hoge beenschort. Ze zijn relatief langwerpig, een typisch abelisauride kenmerk.
Tralkasaurus werd in de Abelisauridae geplaatst. Een cladistische analyse vond het dier in een basale positie, een polytomie vormend met Arcovenator, Ilokelesia, Xenotarsosaurus, Rahiolisaurus een Dahalokely.
Abelisauridae |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de geringe grootte leidde men af dat Tralkasaurus een speciale niche vulde, als jager op kleinere prooien.