Weidevergeet-mij-nietje | |||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
ondersoort | |||||||||||||||||||||
Myosotis scorpioides subsp. nemorosa (Besser) C.C.Berg & Kaastra (1973) | |||||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||||
Weidevergeet-mij-nietje op Wikispecies | |||||||||||||||||||||
|
Het weidevergeet-mij-nietje (Myosotis scorpioides subsp. nemorosa, synoniem: Myosotis nemorosa) is een overblijvende plant uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae). De ondersoort komt van nature voor in de gematigde en koelere streken van Europa en Azië en is van daaruit verder verspreid naar Noord-Amerika. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als zeer zeldzaam en zeer sterk afgenomen. Het aantal chromosomen 2n = 22[1] en 44.[2]
Het weidevergeet-mij-nietje lijkt veel op het moerasvergeet-mij-nietje, maar verschilt hiervan door de vorm van de stengel, de vorm van beharing en de mate van bloeiende spruiten.
De plant wordt 15 – 40 cm hoog. De vaste plant heeft een kruipende wortelstok. De glanzende stengel is scherpkantig en het onderste gedeelte van de stengel is bezet met teruggeslagen haren of kaal. Soms zitten bovenaan de stengel met naar de stengeltop wijzende aanliggende haren. De langwerpig-lancetvormige bladeren zijn zittend en hebben een iets spitse top. De onderste bladeren hebben aan de onderzijde naar de bladvoet wijzende haren.
Het weidevergeet-mij-nietje bloeit van mei tot in augustus met een schicht. De vlakke, hemelsblauwe bloemen zijn 4 – 5 mm groot. Soms komen er ook planten met roze of witte bloemen voor. De tot 5 mm lange kelk is bekervormig, hoogstens tot op een derde ingesneden en heeft driehoekige slippen en alleen rechte haren. De vijf vergroeide kroonbladen zijn iets uitgerand en de kroonslippen bedekken elkaar voor de helft van hun hoogte. De bloem heeft gele keelschubben, die een ring om de bloem vormen. De stijl van de pas uitgebloeide bloem is even lang of langer dan de kelkbuis. De vijf meeldraden zijn op de rechte kroonbuis ingeplant. De bloemsteel staat na de bloei af of kromt zich naar onderen.
De vrucht is een viertallige splitvrucht met donkerbruine tot zwarte, eivormige zaden. De afzonderlijke dopvruchten zijn tot 0,8 mm breed. Het zaad is 1,4 mm lang en 1 mm breed.
De plant komt voor op natte, voedselrijke grond in nat grasland, moerassen, waterkanten, moerasbossen. grienden, zoetwatergetijdengebieden en in zeeduinvalleien.