Abraham Jacob van der Aa | ||||
---|---|---|---|---|
Abraham Jacob van der Aa, door A. J. Ehnle
| ||||
Algemene informatie | ||||
Geboren | 7 december 1792 | |||
Geboorteplaats | Amsterdam[1][2] | |||
Overleden | 21 maart 1857 | |||
Overlijdensplaats | Gorinchem[3][2] | |||
Land | Nederland | |||
Werk | ||||
Bekende werken | Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden | |||
Uitgeverij | Jacobus Noorduijn, Gorinchem | |||
Dbnl-profiel | ||||
|
Abraham Jacob van der Aa (Amsterdam, 7 december 1792 – Gorinchem, 21 maart 1857) was een Nederlandse letterkundige en lexicograaf, die voornamelijk bekend is geworden door zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden en door zijn Biographisch Woordenboek der Nederlanden.
Hij was een zoon van de jurist en schrijver Pierre Jean Baptiste Charles van der Aa (1770-1812) en Francinca Adriana Bartha van Peene . Zijn oudere broer was de jurist en auteur Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa (1791-1851). Van der Aa was geboren in Amsterdam maar groeide op in Nieuwer-Amstel, het huidige Amstelveen, waar zijn vader gemeentesecretaris was. Na zes jaar op de dagschool te Amstelveen volgde vanaf zijn twaalfde jaar een onrustige tijd. Na de kostschool in Alphen, thuisonderwijs in Utrecht, de Latijnse school, het seminarium te Lingen en als leerling in een apotheek, ging hij in 1810 medicijnen studeren aan de Leidse Universiteit.[4]
In 1812 brak hij, gedwongen door het overlijden van zijn vader, zijn studie af en ging in de verplichte legerdienst, de zogenaamde conscriptie. Hij koos voor de zeedienst en kwam terecht op een nieuw fregat van de onder Frans bevel staande marine, dat op zijn eerste tocht door de Engelsen werd overmeesterd. Na twee maanden krijgsgevangenschap in Engeland sloot hij zich aan bij de aldaar in ballingschap verblijvende Prins van Oranje. Hij was nog te jong om als soldaat te dienen en werd daarom tamboer bij de infanterie. In 1814 nam hij deel aan een veldtocht tegen Napoleon en was betrokken bij de Slag bij Waterloo.[4][5]
Na 1817 werd hij boekhandelaar te Leuven; twee jaren later verwisselde hij dat hem onbekende vak met het onderwijs. Vervolgens was hij van 1825 tot de Belgische Revolutie van 1830 werkzaam als particulier secretaris van de Antwerpse auditeur-militair. Hij vluchtte vanwege de opstand naar Breda, waar hij tot 1839 in dienst kwam bij de gouverneur van de vesting. Van daaruit maakte hij menig gevaarlijke tocht naar het afgescheiden gebied.
Van der Aa was redacteur van de Zuid- en Noord-Hollandsche Volksalmanak en leverde talrijke bijdragen in het Letterlievend maandschrift, Vaderlandsche Letteroefeningen, Vriend des Vaderlands, Algemeene Konst- en Letterbode, Maria en Martha, Astrea, Globe, en de De Navorscher. Op zijn ziekbed schreef hij het Levensbericht van A.C. Schenk voor de handelingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde over het jaar 1857.
Sedert 1841 woonde hij te Gorinchem, waar zijn Aardrijkskundig Woordenboek verscheen. Hij overleed daar op 21 maart 1857.
Zijn bekendste werken zijn:
Van der Aa was niet kritisch, hij gaf een compilatie van de stand van zaken zoals die in de vorige eeuwen gegroeid was.[6]