Bjarne Brustad | ||||
---|---|---|---|---|
Bjarne Brustad in 1916, foto Gustav Borgen
| ||||
Volledige naam | Bjarne Alexander Brustad | |||
Geboren | 4 maart 1895 | |||
Overleden | 20 mei 1978 | |||
Land | Noorwegen | |||
Jaren actief | 1914-1973 | |||
Nevenberoep | violist, altist, muziekpedagoog | |||
(en) Discogs-profiel | ||||
(en) MusicBrainz-profiel | ||||
|
Bjarne Brustad (Christiania, 4 maart 1895 – 20 mei 1978)[1] was een Noors componist en altist. Brustad was gedurende lange tijd violist en later pas altist in de voorloper van het Oslo Filharmoniske Orkester. Vanaf 1943 was hij voornamelijk bezig met componeren en lesgeven. Hij was bij dat laatste voornamelijk werkzaam aan het Conservatorium in Oslo.
Bjarne Alexander Brustad werd geboren binnen het gezin van postfunctionaris Olaf Brustad (1871-1943) en Mathilde Petrea Halvorsen (1871-1962).[2] Brustad zelf trouwde in 1941 met Elisabeth Scheel (Lili Scheel, 1898-1980), een kunstenares in keramiek. Zij was de dochter van Herman Scheel, Noors Minister van Justitie van 1910 tot en met 1912.
Zijn muzikale opleiding op de viool genoot hij vanaf zijn twaalfde levensjaar bij Gustav Lange aan genoemd conservatorium nadat hij vanaf zijn vijfde al met de viool bezig was. Hij was rond zeventien toen hij dirigent werd bij het Tivolitheater te Oslo. Het jaar daarop begonnen zijn studies bij Julius Thronberg in Denemarken. Thornberg was concertmeester bij het Berliner Philharmoniker. Brustad was vervolgens even terug in Oslo, om vervolgens naar Berlijn te gaan om zijn studie bij Carl Flesch voort te zetten. In 1918 kwam hij weer terug en werd concertmeester van het Symfonieorkest van Stavanger. Een jaar later verhuisde hij naar het orkest van Oslo.
Als componist begon hij in 1912 en kreeg in 1924 zijn vuurdoop met de uitvoering van zijn Suite nr. 1 , Vioolconcert nr. 1 en Atlantis. Hijzelf dirigeerde en Leif Halvorsen was de solist. In 1928 was Brustad altist bij het orkest uit Oslo, tot aan de Tweede Wereldoorlog. Hij gaf vanaf 1937 al lessen aan het conservatorium en schreef tijdens zijn werkzaamheden aldaar ook leerboeken en (aan) zijn autobiografie. Na de oorlog legde hij zich totaal toe op het schrijven van muziek en kwam onder meer tot negen symfonieen, drie vioolconcerten en een nooit totaal uitgevoerde opera Atlantis. Verder verschenen van hem kamermuziek en liederen. Vanaf 1951 kreeg hij een staatssalaris voor kunstenaars.
Slechts enkele werken hebben het tot de compact disc gebracht.