Otten Husly was een zoon van Albert Otten en Anna Hendrica Huslij. Zijn veel oudere zus Catharina Maria Otten (1718-1786) was gehuwd met de Arnhemse stadstimmerman Hendrik Viervant (1718-1775), telg uit een bekend geslacht van bouwkundigen in de Gelderse hoofdstad.[1] Husly zou later regelmatig samenwerken met diens zoon Leendert Viervant de Jongere (1752-1801), de huisarchitect van de Teylers Stichting in Haarlem.[2]
Al op jonge leeftijd verhuisde hij vanuit Doetinchem naar Amsterdam om daar onder leiding van zijn ooms, de toen befaamde stucdecorateurs Hans Jacob Huslij (1702-1776) en Hendrik Huslij (1706-1788), het stucwerkvak te leren.[3] Mogelijk kwam hij dankzij hun bemiddeling in 1755 voor korte tijd bij de stucwerker Nicolaes Bruijnesteijn in dienst.[4] Als een van de weinige bouwmeesters uit de Republiek heeft Husly in zijn jonge jaren een tijdje in Parijs doorgebracht, vermoedelijk in 1761.[5]
Hoewel hij geboren was als Hans Jacob Otten, voegde hij vanaf ongeveer 1760 Husly (een variant van Huslij) aan zijn naam toe om deze familieband te onderstrepen, waarschijnlijk uit commerciële motieven. Husly zou zijn hele werkzame leven als stucwerker actief blijven, ook nadat hij al als architect naam had gemaakt.[6] Daarbij voerde hij soms ook in de door hem ontworpen gebouwen zelf het stucwerk uit.[7]
In Amsterdam was Husly vooral voor particuliere opdrachtgevers werkzaam. Vanaf het begin van de jaren zestig kreeg hij veel opdrachten voor de aankleding van interieurs van bestaande grachtenpanden. Tot zijn clientèle behoorde ook de kunstverzamelaar Gerrit Braamcamp, voor wiens nieuw gekochte huis Herengracht 462 Husly al rond 1760 een stucplafond ontwierp.[8]
Later zou hij ook enkele geheel nieuwe gevels ontwerpen, zoals Herengracht 382 (1775) voor de koopman Jan Scheerenbergh.[9] Later volgden vermoedelijk ook Herengracht 40 (1790) en 547 (1793), waarvan het eerste gebouwd werd voor Tjeerd Anthony van Iddekinge, de zoon van de Groningse burgemeester Antony Adriaan van Iddekinge.[10]
Ander particulier werk in Amsterdam vormde een plafond voor de nieuwe Amsterdamse schouwburg van stadsbouwmeester Jacob Eduard de Witte (1774)[11], en mogelijk de verbouwing van het huis Herengracht 475 in 1792[12] en een nieuw ingangshek voor het buiten Frankendael in 1778 ten behoeve van de kunstverzamelaar Jan Gildemeester Jansz..[13] Ook ontwierp Husly in deze jaren meermalen elegante neoclassicistische tuinprieeltjes.[14]
In 1758 was hij mede-oprichter van de maatschappij Vriendschap vereenigt de Kunsten, een directe voorloper van de Amsterdamse Stadstekenacademie, een instelling die een belangrijke rol zou gaan spelen in het Amsterdamse culturele leven. Husly was in 1765 samen met de kunstverzamelaar Cornelis Ploos van Amstel een van de oprichters van deze Stadstekenacademie, en werd vervolgens een van de directeuren.[16] Hij zou er in de komende decennia les geven en ook een aantal openbare lezingen verzorgen, waarvan er een aantal in druk zouden verschijnen.[17] Ook als theoreticus verwierf Husly zo een zekere naam.[18]
Husly wist al snel ook buiten Amsterdam opdrachten te verwerven. Reeds in 1764 was hij betrokken bij de bouw van de nieuwe Stadswaag in Arnhem, ontworpen door zijn zwager Hendrik Viervant.[19] In 1772-1775 verrees in Harlingen een nieuwe hervormde Grote Kerk met een plattegrond in de vorm van een Grieks kruis, waarvoor Husly - in elk geval als maker van de stucversiering bij de bouw betrokken - vermoedelijk de plannen tekende.[20] Vrijwel tegelijk wist hij de opdracht te verwerven voor de bouw van het nieuwe raadhuis in Weesp (1772-1776).[21]
Hoewel juist opvallend door zijn brede beheersing van verschillende stijlen, geldt Husly als een van de belangrijkste en begaafdste vertegenwoordigers van de zogenaamde Lodewijk XVI-stijl in Nederland. Deze stroming, oorspronkelijk bedoeld als interieurstijl, vormde een reactie op de naar de smaak van sommigen al te lichtzinnig geworden 'nieuwe zwier' van de rococo, de daarvoor heersende mode. Vanaf 1770 krijgen zowel interieurs als architectuur langzaamaan een wat strenger en soberder aanzien. Een vroeg voorbeeld van deze stijl is Husly's ontwerp voor het stadhuis van Weesp (1771-1776), dat zeer duidelijk is geïnspireerd op het classicistische Stadhuis van Amsterdam (1648-1664) van Jacob van Campen.[24] Hoezeer het in de bouwtijd gewaardeerd werd, blijkt uit de publicatie van de opstandtekening van de voorgevel als 'Proefstuk der Hedendaagsche Bouwkunde' met beschrijving in De Maandelykse Nederlandsche Mercurius in 1776, nog in het jaar waarin het bouwwerk werd voltooid.[25]
Husly won in het laatste kwart van de achttiende eeuw drie architectuurprijsvragen: in 1775 voor het Stadhuis van Groningen, in 1776 voor het koorhek in de Janskerk in Gouda (uitgevoerd 1782)[26], en in 1786 voor het genootschap Felix Meritis in Amsterdam. In het verlengde van zijn nieuwe koorhek in de Goudse Janskerk ontwierp hij daar later ook de herengestoelten.[27]
Zijn waarschijnlijk bekendste ontwerp is dat voor het nieuwe gebouw van het genootschap Felix Meritis (1787-1789) in Amsterdam.[28] De winnende inzending, een ten opzichte van zijn omgeving enorm gebouw met kolossale halfzuilen aan de Keizersgracht, was van de hand van Husly. Het diende vermoedelijk als voorbeeld voor de nieuwe voorgevel waarvan Roelof Roelofs Viervant (neef van Leendert de Jongere) in 1791 Kasteel Ter Horst in het Gelderse Loenen voorzag.[29]
Zo mogelijk nog imposanter was Husly's ontwerp voor het Stadhuis van Groningen uit 1775, wederom na een gewonnen prijsvraag, onder het motto Naar 't programma.[30] Zijn uiteindelijke zege bij het concours was vermoedelijk mede te danken aan zijn relatie met de bekende medicus Petrus Camper, die in feite in zijn eentje de jury vormde. Aanvankelijk had deze overigens het ontwerp van Jacob Eduard de Witte als eerste op de voordracht gezet.[31] Aan de uitvoering van Husly's ontwerp zou door allerhande tegenslagen echter pas na een aantal aanzienlijke vereenvoudigingen en bezuinigingen in 1793 daadwerkelijk begonnen worden. Voltooid werd het na een langdurige bouwstop pas in 1810, jaren na Husly's overlijden.[32] Het gebouw geldt als een van de beste voorbeelden van de typisch Hollandse variant van het neoclassicisme en was een van de eerste monumentale gebouwen in Nederland met een vrijstaande zuilenportiek.
Felix Meritis was een sterk patriotsgezind cultureel genootschap.[33] Ook Husly zelf zou in de jaren tachtig steeds meer betrokken raken bij de patriottenbeweging.[34] Daarbij zou hij voor de Gelderse patriottenleider Robert Jasper van der Capellen tot den Marsch min of meer als spion en contactpersoon in Amsterdam fungeren.[35] Al in 1773 had Husly Van der Capellen, hoewel woonachtig op een buiten bij Zutphen, tot honorair lid van de Amsterdamse Tekenacademie gemaakt.[36]
Ongetwijfeld dankzij die relatie kreeg Husly in 1785 de opdracht voor de bouw van een mausoleum voor diens in 1784 overleden neef Joan Derk van der Capellen tot den Pol op de heide bij Gorssel, dat echter al in 1788 door orangistische vandalen opgeblazen werd.[37]
Al in 1773 had Husly voor de Amsterdamse arts Jacob Ploos van Amstel - een jongere broer van Cornelis - een monument ter ere van de in patriotse kring vereerde Hugo de Groot ontworpen, in de vorm van een kolossale rondtempel van achttien vrijstaande Korinthische zuilen. Die had op de plaats van het dan te slopen Slot Loevestein moeten komen. Op 22 maart 1773, de 153-ste verjaardag van de befaamde ontsnapping per boekenkist, werd een door een zekere Hendrik Voerman van papier-maché vervaardigd model aan de leden van het patriotse genootschap Concordia et Libertate in Amsterdam gepresenteerd.[38]
In of kort voor 1792 maakte Husly een reisje naar de Duitse stadjes Bentheim en Burgsteinfurt, direct ten oosten van Oldenzaal over de grens.[39] Daarover bracht hij verslag uit aan zowel Felix Meritis als Concordia et Libertate, waarvoor hij wel vaker voordrachten verzorgd had.[40]
Husly was al sinds 1771 na een val van een steiger kreupel.[41] Na 1790 begon zijn gezondheid hard achteruit te gaan. In 1794 legde hij zijn directeurschap van de Stadstekenacademie neer en verliet hij Amsterdam om zich op een boerderij bij Kampen te vestigen. Daar is hij begin van 1796 na een attaque overleden en in een eigen groeve in de Hervormde Kerk van IJsselmuiden begraven.[42]
Twee jaar na zijn overlijden werden 300 boeken uit zijn bibliotheek ter veiling aangeboden, waaronder 31 boeken over bouwkunde, tekenkunde, schilderkunst en perspectief. De verzameling was vrij compleet voor wat betreft eigentijdse en klassieke architectuurtheoretische werken.
A.Duisenberg, J.Otten Husly (1738-1796). Avant-garde architect tijdens de Verlichting (Rotterdam 1998), met oeuvre-catalogus op p.52-102.
T.H.von der Dunk, '"Doet offerande op de twee Altaaren, die bij den Tempel staan". Omtrent het project uit 1773 van Jacob Ploos van Amstel en Jacob Otten Husly voor de oprichting van een monument ter ere van Hugo de Groot in de plaats van Slot Loevestein', Grotiana, 19 (1998), p.25-81.
T.H.von der Dunk, 'Reizen naar het oosten. Jacob Otten Husly en andere Nederlanders in Bentheim en Burgsteinfurt op het laatst van de achttiende eeuw', De Achttiende Eeuw, 33 (2001), p.41-68.
T.H.von der Dunk, 'Jacob Otten Husly auf Reisen nach Bentheim und Burgsteinfurt. Ein unbekannter Ausflug eines bekannten Baumeisters mit unbekannten Folgen am Ende des 18.Jahrhunderts', Bentheimer Jahrbuch 2001, p.95-112; 2002, p.135-156; 2003, p.209-231.
T.H.von der Dunk, Een Hollands Heiligdom. De moeizame architectonische eenwording van Nederland (Amsterdam 2007).
T.H.von der Dunk (m.m.v. E.Röell), De eerste prijs. Twee eeuwen Stadhuis van Groningen. De eerste Nederlandse architectuurprijsvraag en de bouw van het ontwerp van Husly (Amsterdam 2010), met biografische informatie op p.94-97.
E.de Jong, '"Met management en smaak". Jacob Otten Husly's advies voor de aanleg van een landschapspark te Windesheim uit 1789', Groen 46 (1990) no.7, p.14-20.
E.de Jong, 'Architectuur en landschap. Jacob Otten Husly (1738-1796) als theoreticus. Een verkenning', Geschiedenis van de Wijsbegeerte in Nederland 3 (1992), p.79-96.
J.Knoef, 'Achttiend' eeuwsche stuc-ontwerpen in de verzamelingen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap en hun makers', Jaarverslag Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 85 (1933), p.33-39.
P.J.E.Luykx, 'Het voormalige huis Herengracht 382 en zijn bouwmeester Jacob Otten Husly', Ons Amsterdam 17 (1965), p.2-9.
R.Meischke, 'Achttiende-eeuws klassicisme: twee bouwkundige prijsvragen', Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 10 (1959), p.211-275.
R.Meischke e.a., Huizen in Nederland. Amsterdam. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser (Zwolle 1995), p.93-96.
C.C.G.Quarles van Ufford, Catalogus van overwegend Amsterdamse architectuur- en decoratieontwerpen uit de achttiende eeuw (dissertatie Utrecht 1972), p.8-13.
P.H.Rem, '"...Grootsche eenvoudigheid en gepaste rykelykheid..." De opvattingen van de Goudse kerkmeesters over het deftige kerkinterieur op het laatst van de achttiende eeuw', Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken, no.28 (1989), p.3-23.
F.H.Schmidt, Paleizen voor prinsen en burgers. Architectuur in Nederland in de achttiende eeuw (Zwolle 2006).
F.Schmidt, '"Het eenige en zeldzame Wonderstuk van de geheele wereld". Een architectonische fantasie voor een illustere vaderlander", in: J.Bloemendal en H.K.Ploos van Amstel (red.), Een tempel voor Hugo de Groot. Een rede van Jacob Ploos van Amstel uit 1774 (Amersfoort 2010), p.63-75.
F.H.Schmidt, 'Jacob Otten Husly's redevoeringen over de architectuur van de Oudheid: beschavende bouwkunst voor burgers', in: A.J.P.Raat, De Oudheid in de achttiende eeuw (Utrecht 2012), p.179-199.
A.G.Schuitema Meijer, De Raadhuizen van de stad Groningen (Groningen 1962).
A.Stork, 'Het Stadhuis van Weesp', Bulletin van de K.N.O.B., 6e serie 12 (1959), kol.237-250.
↑Voor stamboom zie: Quarles van Ufford 1972, p.17. Voor de familierelaties ook C.P.Briët, 'Otten-Husly', De Nederlandsche Leeuw, 91 (1974), kol.288.
↑Vgl. J.R.ter Molen, 'De Teylers Stichting te Haarlem en haar achttiende-eeuwse stichtingsgebouwen', in: "Teyler" 1778-1978. Studies en bijdragen over Teylers Stichting naar aanleiding van het tweede eeuwfeest (Haarlem 1978), p.131, 137, 186; P.Bouman en P.Broers, Teylers "Boek en Konstzael". De bouwgeschiedenis van het oudste museum van Nederland (Den Haag 1988), p.38, 52.
↑Voor de ooms Husly en hun stucdecoraties Knoef 1933, p.36-39; Quarles van Ufford 1972, p.7-8, p.29-35, no.52-83.
↑De oude datering van dit verblijf in 1768. (Quarles van Ufford 1972, p.10, 12, 41 cat.nr.123) is door Meische 1995, p.95 en p.122 noot 350, na herbestudering van de archiefstukken uitdrukkelijk in 1771 gecorrigeerd.
↑Over Husly als stuccadeur en interieur-ontwerper: Quarles van Ufford 1972, p.39-50 cat.no.116-184; Duisenberg, 1998, p.15-17, met oeuvre-catalogus op p.52-79.
↑Zo bijv. bij Felix Meritis; zie J.Knoef, 'Een Amsterdams beeldhouwer en een hoofdstuk uit de bouwgeschiedenis van Felix Meritis', Jaarboek Amstelodamum, 39 (1942), p.135.
↑Quarles van Ufford 1972, p.42, cat.nr.131; Duisenberg 1998, p.16.
↑Zie Luykx 1965; Duisenberg 1998, p.38-39, 87-88. Het pand brandde in 1888 uit en werd nadien gesloopt.
↑Voor toeschrijving van beide gevels aan Husly: Duisenberg 1998, p.100.
↑Quarles van Ufford 1972, p.45 cat.nr.154; Duisenberg 1998, p.84.
↑Voor die veronderstelling zie: P.Adriaanse, Het huis aan de bocht (Amsterdam 1967), p.25-27; T.H.Lunsingh Scheurleer, 'Het huis Herengracht 475 en zijn bewoners', Jaarboek Amstelodamum 59 (1967), p.87, 103.
↑Zie Lunsingh Scheurleer 1967, p.105. Volgens Duisenberg 1998, p.95, dateert dit hek overigens pas van 1783.
↑Quarles van Ufford 1972, p.10; Duisenberg 1998, p.83.
↑Voor Husly's rol aan de stadstekenacademie: G.Ploos van Amstel, Portret van een koopman en uitvinder. Cornelis Ploos van Amstel. Maatschappelijk, cultureel en familieleven van een achttiende-eeuwer (Assen 1980), p.102-107, 114-118.
↑Voor zijn redes De Jong 1992, p.81-82; Duisenberg 1998, p.20-27, 102; Schmidt 2012; voor een overzichtslijst (van gedrukte en ongedrukte) Von der Dunk 2007, bijl.I, p.535-539.
↑Voor Husly als theoreticus: De Jong 1992; Duisenberg 1998, p.20-27.
↑Over Husly's rol: W.H.Tiemens, 'De restauratie van de Stadswaag te Arnhem', Bouw 16 (1961), p.1129-1130.
↑M.D.Ozinga, Protestantsche kerken hier te lande gesticht 1596-1793. Onderzoek naar hun bouw- en ontwikkelingsgeschiedenis (Amsterdam 1929), p.131-133 en 175-177; S.ten Hoeve, G.P.Karstkarel en R.Steensma, Kerken in Friesland. Gebouwen, inrichting en gebruik (Baarn 1985), p.38-39.
↑Stork 1959; A.J.Zondergeld-Hamer, Geschiedenis van Weesp. Van prehistorie tot de moderne tijd (Weesp 1990), p.107-109.
↑Geheel zeker is Husly's auteurschap niet. Vgl. B.Olde Meierink e.a. (red.), Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (Utrecht 1995), p.234.
↑Zie De Jong 1990, met publicatie van Husly's advies op p.15-17; De Jong 1992, p.91-96; Duisenberg 1998, p.27-29, 100; Von der Dunk 2001, p.64-65. Volgens A.J.Mensema en A.J.Gevers, 'Het huis Windesheim', in: F.C.Berkenvelder e.a. (red.), Windesheim. Studies over een Sallands dorp bij de IJssel (Kampen 1987), p.156-158, vond de feitelijke aanleg overigens pas na Plettenbergs dood tussen 1793 en 1796 voor diens weduwe Cornelia Charlotte Feith plaats.
↑Vgl. voor de overeenkomsten Meischke 1959, p.216-217.
↑'Beschryvinge van het nieuwe Stadhuis te Weesp, 1776', De Maandelykse Nederlandsche Mercurius 41 (1776), p.158-164. Zie Von der Dunk 2007, p.187, 205.
↑Voor deze prijsvraag Rem 1989, p.3-10; en H.van Dolder-de Wit, De St.Janskerk te Gouda. Mensen en monumenten in een oude stadskerk (Gouda 1993), p.52-55.
↑Rem 1989, p.13. Vgl. ook Van Dolder-de Wit 1993, p.79-80.
↑Voor deze prijsvraag Meischke 1959, p.252-262; Schmidt 2006, p.193-241. Voor het gebouw voorts Duisenberg 1998, p.39-42, 96-99.
↑Voor de moeizame bouw: Meischke 1959, p.262-269; Schuitema Meijer 1962, p.70-103; E.Röell, 'Het gat in de markt. De problematische bouw van het Groninger Stadhuis 1775-1810', in: T.H.von der Dunk (m.m.v. E.Röell), De eerste prijs. Twee eeuwen Stadhuis van Groningen. De eerste Nederlandse architectuurprijsvraag en de bouw van het ontwerp van Husly (Amsterdam 2010), p.187-221.
↑Voor Felix Meritis als genootschap o.m. H.Reitsma, 'De beginjaren van Felix Meritis, 1777-1795', Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw, 15 (1983) no.59-60, p.101-139. Voor de politieke rol van zulke officieel culturele genootschappen zie H.Reitsma, 'Lesegesellschaften und bürgerliche Revolution in Amsterdam', in: O.Dann (red.), Lesegesellschaften und bürgerliche Emanzipation. Ein europäischer Vergleich (München 1981), p.159-180.
↑Voor Husly's politieke stellingname Von der Dunk 2007, p.42-44.
↑Uit 1786 en 1787 zijn zes brieven van Husly aan Van der Capellen over de politieke situatie bewaard gebleven; zie Grijzenhout 1990, p.24.
↑Daarover: Grijzenhout 1990, p.23-27; alsmede J.de Graaf, 'De Boedelhof en zijn bewoners', Bijdragen en Mededeelingen Gelre 17 (1914), p.71-78; J.de Graaf, Uit Gorssel's verleden. Bijdrage tot de geschiedenis van het platte land (Deventer 1926) p.241-248.
↑Over dit project uitgebreid: Von der Dunk 1998; Schmidt 2010. daarover al F.Grijzenhout, Feesten voor het Vaderland. Patriotse en Bataafse feesten 1780-1806 (Zwolle 1989), p.29-33.
↑Voor een overzicht: M.van Hattum, Lezingen en verhandelingen in 'Concordia et Libertate' (1769-1806) en 'Felix Meritis' (Dep.Letterk. (1779-1808, 1810-1832, 1865-1874) (Amstelveen 1983), passim; zie voorts Von der Dunk 2007, p.535-539. Over Husly's lezingen voor beide genootschappen aldaar, p.67-69.