James Petiver | ||
---|---|---|
Persoonlijke gegevens | ||
Volledige naam | James Petiver | |
Geboortedatum | ca. 1663 | |
Geboorteplaats | Hillmorton, Warwickshire | |
Overlijdensdatum | 2 april 1718 | |
Overlijdensplaats | Londen | |
Academische achtergrond | ||
Alma mater | Rugby School | |
Wetenschappelijk werk | ||
Vakgebied | botanie en entomologie |
James Petiver (Hillmorton, Warwickshire circa 1663 – Londen 2 april 1718)[1] was een Londense apotheker, lid van de Royal Society en van de Londense Temple Coffee House Botany Club. Hij is vooral bekend vanwege zijn publicaties over botanie en entomologie.
Petevir werd geboren in Hillmorton in Warwickshire, waar zijn vader, eveneens James genaamd, een handel in garen en band had.[2] Zijn moeder was Mary Elborowe.[1] Hij volgde zijn opleiding aan de Rugby School en werd daarna leerling-apotheker bij Feltham in Londen, de apotheker van St. Bartholomew's Hospital. Later werd hij apotheker van Charterhouse School en vestigde zich als zelfstandig apotheker in Aldersgate Street,[3] in Londen. Hij bleef daar de rest van zijn leven wonen.[2] Op 27 november 1695 werd hij als lid in de Royal Society gekozen. In 1709 werd hij Demonstrator of Plants van de Society of Apothecaries. In 1711 was hij in Leiden, waar hij het museum (de collectie) van Paul Hermann aankocht in opdracht van Sir Hans Sloane.[1] Hij stierf ongetrouwd in 1718 en ligt begraven in de St. Botolph's Church, in Aldersgate Street.
Petiver legde veel Engelse volksnamen voor vlinders vast en bedacht er zelf ook een aantal.[4] Hij gaf enkele van de eerste boeken over vlinders uit die naast de wetenschappelijke namen in Latijn, ook de Engelse namen gebruikten. Hoewel hij lid was van een aantal geleerde genootschappen, was hij zelf niet erg vaardig in het Latijn.[5]
Hij benoemde de kleine ijsvogelvlinder (als White Admiral) en gaf aan de parelmoervlinders de naam Fritillaria, naar het Latijnse woord voor schaakbord.
Petiver ontving veel specimens, zaden en ander materiaal van zijn correspondenten in Amerika en de Britse kolonies. Na zijn dood werd zijn collectie opgekocht door Hans Sloane, voor de som van £4000. Een deel ervan bevindt zich nu in het Natural History Museum in Londen.