Japans lakwerk (Japans: 日本の漆器, transliteratie: nihon no shikki) is een type lakwerk dat in ieder geval rond de 16de en 17de eeuw in Japan gemaakt werd in daarin gespecialiseerde ateliers. Het Japans lakwerk vormde in de 16de en 17de eeuw een belangrijk deel van de handel tussen Japan en Nederland door de VOC. Het lakwerk kwam tot stand door een speciale Japanse methode voor het aanbrengen van lak op houten voorwerpen.
Nihon no shikki is de romaji-transliteratie van de kanji en hiragana: 日本の漆器. Het eerste deel is de samenstelling 日本 [nihon] opgebouwd uit de zelfstandige naamwoorden 日 [ni] "zon" en 本 [hon] "oorsprong", beiden in de on-lezing; samen vormen zij de naam voor Japan in het Japans. Het hiragana-karakter の [no] functioneert hier als een markeerder van het bijvoeglijk naamwoord en maakt van 日本 [nihon] een bijvoeglijk naamwoord. Het tweede deel is de samenstelling 漆器 [shikki], opgebouwd uit de zelfstandige naamwoorden 漆 [urushi] "lak" en 器 [ki] "gebruiksvoorwerp" of een "opslagmedium" of ook wel een "recipiënt" genoemd, zoals: een 'vat', 'doosje', 'potje', etc. Gezamenlijk worden de kanji 漆器 uitgesproken als 'shikki'. Het verwijst naar een gelakt opslagmedium. Grofweg kan 日本の漆器 [nihon no shikki] worden vertaald als: Japanse lakdoosjes, omdat die vertaling niet goed werkt in het Nederlands gebruikt men de term lakwerk.
Er zijn minstens vijftien verschillende kwaliteiten, die elk hun eigen toepassing hebben. Een belangrijke eigenschap van de lak is, dat het in een vochtige atmosfeer, bij kamertemperatuur, kan drogen.
Een houten vorm werd door speciale houtbewerkers in de juiste vorm gesneden en niet door de lakmeester (nushiya of nurishi) zelf. Alleen oude en goed gedroogde soorten die niet meer konden scheuren of kromtrekken werden gebruikt. Eerst werden de eventuele scherpe randen geschuurd en voegen opgevuld. Dit gebeurde met Kokuso, een materiaal wat is gemaakt van rijstpasta, fijngestampte hennep en lak. Daarna werd alles ondergedompeld in het bittere wrange sap van de onrijpe kaki vruchten waardoor soms lak was vermengd. Na het polijsten werden randen en andere zwakke plekken bedekt met zijde, hennep of katoenen stof om kromtrekken en splinteren te voorkomen. Daarna werd alles opnieuw gepolijst. Soms werd er een klein stukje overgeslagen om het voorwerp oud te laten lijken. Dit werd vooral door volgelingen van de theeceremonie zeer gewaardeerd. Nu kon men pas met het opbrengen van de laklagen beginnen.
De laklaag is opgebouwd uit vijf verschillende laklagen. Deze lagen worden hieronder kort beschreven.
Het hele procedé werd besloten door het te wrijven met hertshoorn poeder, tussen de duim en de handpalm. Het poeder werd van tevoren iets vochtig gemaakt met plantaardige olie. Door deze langdurige en nauwgezette bewerking kreeg het voorwerp een intense diepe gloed. Het ro-iro-nuri (waskleurig lak), staat voor het prachtig glanzende diepe zwartlak die op deze wijze werd verkregen. De zachte matte en zijdeachtige gloed van een oppervlak, meestal zwart, was echter te danken aan het bewerken en polijsten met een nogal harde borstel met hertshoorn poeder. Anders dan bij het Chinees lakken is, bij de Japanse methode de delen die niet meteen zichtbaar waren toch netjes afgewerkt. Bij het Chinees lakken werden deze ruw en grof gelaten.