Jean Jules Aimable Roger Ducasse (Bordeaux, 18 april 1873 – Le Taillan, Gironde, 19 juli 1954[1]) was een Franse componist en muziekpedagoog. Hij noemde zich Roger-Ducasse, maar zijn officiële achternaam was Ducasse, van zijn vier voornamen was Roger zijn roepnaam. Met het verbindingsstreepje gaf hij zichzelf een dubbele naam om verwarring te voorkomen met (bijna-)naamgenoten, onder wie de componist Paul Dukas die in dezelfde kringen verkeerde.
Roger-Ducasse was op het Conservatoire de Paris, waar hij in 1892 met de studie begon, de favoriete leerling van Gabriel Fauré, met wie hij ook later nauw bevriend bleef. Door hun gemeenschappelijke opleiding raakte hij ook nauw verbonden met Maurice Ravel. Hij studeerde ook bij Émile Pessard, André Gedalge en Charles Wilfrid de Bériot. Hij werd in 1902 tweede bij de Prix de Rome met de cantate Alcyone. Hij was van 1909 tot 1941 inspecteur-generaal van het gemeentelijk muziekonderwijs in Parijs. Daarnaast volgde hij Fauré op als compositieleraar aan het Conservatoire de Paris en in 1935 werd hij er ook docent orkestratie als opvolger van Paul Dukas. Tot zijn leerlingen behoorden vele componisten, onder wie Jehan Alain, Claude Arrieu, Suzanne Joly, André Lavagne en Jean-Louis Martinet uit Frankrijk, Sirvart Kalpakyan Karamanuk uit Armenië, María Luisa Escobar uit Venezuela en Francis George Scott uit Schotland.
Roger-Ducasse was lid van de Société musicale indépendante, die in 1909 werd opgericht ter bevordering van de 20e-eeuwse muziek door onder anderen Gabriel Fauré (de eerste voorzitter), Maurice Ravel, Charles Koechlin en Florent Schmitt, als reactie op de in hun ogen te starre houding van de Société nationale de musique.
Hij schreef een École de la dictée en Exercises de piano. Over zijn vriend en mentor Gabriel Fauré schreef hij diverse artikelen.[2] Hij redigeerde de vocale partijen van diens Requiem in de uitgave van Éditions Hamelle (1901). Onderzoekers zijn van mening dat Roger-Ducasse de orkestratie niet kan hebben geredigeerd, omdat hij te deskundig en precies was voor de fouten in deze uitgave. In de twintigste eeuw werd het werk doorgaans uitgevoerd in deze versie, die na verschijning van een nieuwe editie van Faurés Requiem in 1978 geleidelijk in onbruik raakte. Roger-Ducasse orkestreerde enkele werken van Debussy, waaronder Le roi Lear en de Rapsodie voor saxofoon en orkest.
Hij trok zich in 1945 op 72-jarige leeftijd volledig terug uit de muziekwereld en bracht de rest van zijn leven door in de Gironde.
Roger-Ducasse componeerde liederen, pianomuziek, orkestmuziek, kamermuziek, koorwerken en twee opera's Orphée (1913) en Cantegril (1931). Deze laatste, zeer grootschalige en gecompliceerde 'comédie lyrique' geldt als zijn meesterwerk en was een groot succes in de vroege jaren dertig, maar verdween daarna van het repertoire.
Het Strijkkwartet nr. 1 (1909), het Allegro appassionato voor viool en piano (1917), de Romance voor cello en piano (1918) en de symfonische werken zijn wel beschouwd als zijn meest karakteristieke composities. Zijn enige stuk voor orgel, een Pastorale[3] die in 1910 door Alexandre Guilmant in première werd gebracht, wordt nog regelmatig gespeeld en is door minstens twaalf organisten op cd vastgelegd. Ook van zijn pianomuziek bestaan diverse opnamen.
Aanvankelijk stond zijn stijl onder invloed van zowel de klassieke vormgeving van zijn leermeester Fauré als het muzikale impressionisme van Claude Debussy en zijn studiegenoot Maurice Ravel. Zijn bewondering voor Bach leidde daarna tot een contrapuntische schrijfwijze. Door synthese van deze drie stijlen kwam hij tot een eigen, echt Franse, gematigd moderne en aan traditie gebonden stijl.
Net als Paul Dukas was Roger-Ducasse extreem zelfkritisch, zodat hij een aantal werken vernietigde waarover hij bij nader inzien ontevreden was. Van hem werd gezegd dat hij een "culte de l’impopularité" uitoefende, omdat hij wars was van populariteit en gemakkelijk succes.