Libonectes morgani is een lid van de Plesiosauria dat tijdens het late Krijt leefde in het gebied van het huidige Noord-Amerika en Noord-Afrika.
Eind jaren dertig vond pachter T.W. Tidwell een fossiel van een plesiosauriër bij de Cedar Hill, in Dallas County, Texas. Het werd overgenomen door de landeigenaar Andy Anderson. Charles Gill Morgan wist die te bewegen ervan afstand te doen voor de Southern Methodist University. Morgan prepareerde het zelf. Het was indertijd de eerste Amerikaanse vondst uit die groep die goed schedelmateriaal combineerde met een postcraniaal skelet.
In de jaren veertig van de twintigste eeuw was Samuel Paul Welles bezig de hele plesiosauriërs opnieuw te beschrijven op basis van fossielen die hij in Californië opgegraven had. Daarbij werd hij echter gehinderd door een gebrek aan schedelvondsten. Hij kreeg fondsen los om studiereizen te maken naar William Elgin Swinton in Engeland en Friedrich von Huene in Duitsland. Ook het nieuwe exemplaar uit Texas werd door hem onderzocht. Hij besloot het als een aparte soort te benoemen.
In 1949 benoemde en beschreef Welles het fossiel als een nieuwe soort van Elasmosaurus: Elasmosaurus morgani, waarvan de soortaanduiding Morgan eerde. E.W. Shuler gaf tegelijk een relaas van de vondstomstandigheden.
Het holotype, SMUSMP 69120, is gevonden in een laag van de Brittonformatie die dateert uit het Turonien. Het bestaat uit een skelet met schedel. Behalve de schedel met onderkaken omvat het achtenveertig halswervels en buikribben. Oorspronkelijk waren ook de achterste veertien halswervels, de volledige schoudergordel, een rechteropperarmbeen, twee spaakbeenderen en verdere vinelementen aanwezig maar die zijn kennelijk op enig tijdstip na 1962, toen ze nog door Welles vermeld werden, en 1981 toen ze door Storrs als afwezig werden gemeld, door de museumstaf weggegooid.
In 1999 publiceerde Kenneth Carpenter een revisie van Amerikaanse elasmosauriden uit het Krijt. Hij kwam tot de conclusie dat het exemplaar een apart geslacht vertegenwoordigde waarvan kenmerken ten onrechte aan Elasmosaurus waren toegeschreven. Op suggestie van Ben Creisler werd dat Libonectes genoemd, uit het Grieks Lips, de zuiderwind, en nèktès, "zwemmer". In 1997 had Carpenter al de schedel in detail beschreven en toen meteen de nieuwe naam gepubliceerd. De typesoort is Elasmosaurus morgani, de combinatio nova is Libonectes morgani. In 2015 werden de postcrania beschreven door Sven Sachs.
In 2005 benoemde Buchy een tweede soort, Libonectes atlasense op basis van specimen SMNK-PAL 3978, een vrij compleet skelet gevonden in het Atlasgebergte en in 2002 aangekocht door het Staatliches Museum für Naturkunde Karlsruhe. In 2017 werd echter geconcludeerd dat dit een jonger synoniem is van Libonectes morgani. Bij die gelegenheid werd ook het specimen SMNS 81783 toegewezen.
Libonectes is rond de acht meter lang maar de lengte is ook wel geschat op rond de tien meter. De nek is in ieder geval ruim vijf meter lang. De schedel is ruim veertig centimeter lang.
Carpenter gaf in 1999 een unieke combinatie van eigenschappen. De nek telt tweeënzestig halswervels. Het atlas-draaier-complex is kort en hoog. Het doornuitsteeksel van het atlas-draaier-complex is laag in plaats van hoog. De achterste gewrichtsuitsteeksels van de draaier steken achter de achterrand van het achterste facet. De neusgaten liggen boven de derde en vierde maxillaire tand. Het volwassen dier heeft een beenbalk in de schoudergordel.
In 2015 gaf Sachs een aantal kenmerken waarin Libonectes zich van sommige andere elasmosauriden onderscheidt. Het foramen pineale ontbreekt. De praemaxillae hebben bovenop een middelste beennaad. De praemaxilla draagt vijf tanden. De maxillaire tanden zijn heterodont: sommige met een ovale, andere met een ronde dwarsdoorsnede. De pterygoïden zijn verbonden door een beennaad achter de achterste tussenliggende holte. De voorste gewrichtsuitsteeksels van de halswervels zijn over hun volle lengte verbonden. De voorste halswervels zijn amficoel in plaats van platycoel. De halswervels hebben een inkeping in de onderzijde. Ook Sachs vermeldt de beenbalk in de schoudergordel, dat wel nuancerend met de opmerking hierin op Welles te vertrouwen.
In 2017 voegde Sachs daar de kenmerken aan toe die het specimen uit Marokko toonde. Tussen de wervelbogen van de atlas en de draaier bevindt zich een opening in de zijkant. Het doornuitsteeksel van de draaier is overdwars verbreed in een smal ruw beenplateau. De ravenbeksbeenderen dragen een opvallende puntige tak op de middenlijn van de onderzijde. In het bekken is, althans bij volwassen dieren, een middelste beenbalk aanwezig die op de middenlijn een venster tussen de zitbeenderen en de schaambeenderen omsluit. Het spaakbeen en de ellepijp omsluiten een foramen in de onderarm.
Libonectes is in de Elasmosauridae geplaatst. Moderne analyses leveren verschillende posities op.
Een analyse door O'Gorman uit 2016 leverde het volgende kladogram op.
Elasmosauridae |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 2013 concludeerde een studie dat de langere slaapvensters en hoge schedelkam de bijtkracht verhoogden maar dat de spieren die aan het verhemelte bevestigd waren zwakker werden.