Ludwig Schunke werd door zijn familie al vroeg muzikale kennis bijgebracht. Uit de muzikale familie stammen ook enkele van de bekendste hoornisten van de 19e eeuw zoals zijn vader (Johann Gottfried Schunke) en zijn oom (Johann Michael Schunke). Al op zijn tiende trad Ludwig op.
In 1830 keerde hij naar Duitsland terug. Hij vestigde zich in Stuttgart waar zijn vader en zijn broer (Ernst Schunke) in het hoforkest als hoornisten werkten. Daar leerde hij ook de doorreizende Frederic Chopin kennen, die hem zijn Pianoconcert in Es voorspeelde.
Na concertreizen als pianovirtuoos vestigde Schunke zich in 1833 in Leipzig. Hij raakte er vanaf december nauw bevriend met Robert Schumann en in 1934 richtten ze samen het Neue Zeitschrift für Musik (='Nieuw tijdschrift voor muziek') op.[1] Als dank voor het aan hem opdragen van zijn Grande Sonate op.3 ("dédiée à son ami R. Schumann") wijdde hem Schumann enkele maanden later in mei 1834, zijn Toccata op.7 ("dédiée à son ami Louis Schuncke").
Schunke werd in de herfst van 1834 ernstig ziek en werd door Henriette Voigt verpleegd. Op 20 november 1834 schreef Robert Schumann vanuit Zwickau aan Hauptmann v. Fricken:
Von Leipzig trieb mich auch Schunkens vorgerückte Krankheit fort, die etwas schreckhaft Leises für mich hat. Da begraben sie einen hohen Menschen. Frau v. Fricken würde solchem Freunde die Augen zudrücken wollen - ich kann kaum meiner Krankheit Herr werden, die eine recht niedergedrückte Melancholie ist. ...
In zijn 23ste levensjaar stierf Ludwig Schunke aan longtuberculose. Op zijn grafsteen stond aan de achterkant:
Was vergangen, kehrt nicht wieder;
Aber ging es leuchtend nieder,
Leuchtet`s lange noch zurück.
(Het begin van het gedicht Erinnerung und Hoffnung van Karl Förster)
Zijn weinige pianowerken, door Robert Schumann zeer gewaardeerd, behoren tot de beste uit de overgeleverde pianoliteratuur uit de eerste helft van de 19de eeuw.
De vrienden Ludwig Schunke en Robert Schumann beïnvloedden en inspireerden elkaar wederzijds. Dat gold zelfs voor individuele thematische wendingen en hun doorverwerking.
Ter vergelijking een paar stukjes uit de werken van de beide componisten:
(De beide voorbeelden kun je zonder pauze achter elkaar plakken.)
In het "Neue Zeitschrift für Musik" schreef Schumann in 1835:
... was er noch geleistet haben würde, ach, wer weiß es?, aber nie konnte der Tod eine Geniusfackel früher und schmerzlicher auslöschen als diese. Hört nur seine Weisen, und ihr werdet den jungen Grabeshügel bekränzen, auch wenn ihr nicht wüßtet, daß mit dem hohen Künstler ein noch höherer Mensch von der Erde geschieden, die er so unsäglich liebte...
Ruskin King Cooper, Robert Schumanns nauwste jeugdvriend: LUDWIG SCHUNCKE (1810-1834) UND SEINE KLAVIERMUSIK, 1997, Fischer & Partner Hamburg ISBN 3-926435-16-X.
Joachim Draheim in het boekje bij de CD ARS 38465
Gregor Weichert in het boekje bij de CD Accord 149083
Peter Hollfelder, Geschichte der Klaviermusik, Wilhelmshaven, Bd.1 1989 ISBN 3-7959-0435-8
Renato Principe, Ludwig Schuncke, l'alter ego di Schumann. Per il centenario della nascita di Robert Schumann, Civiltà Musicale 63-65 (in voorbereiding)
↑John Daverio, 'Robert Schumann: Herald of a "New Poetic Age",' Oxford University Press 1997.
Gregor Weichert spielt Louis Schuncke: Grande sonate op.3, Allegro op.6, Das Heimweh, Capriccio nº 1 und nº 2; rec.:1984; Accord 149083
Musik aus Stuttgart: Kammermusik und Lieder von Ludwig Schuncke und Johann Joseph Abert; rec.: SWR 2004; ARS-Produktion Schumacher 38465 - Interpreten: Klavierduo Ljiljana Borota & Christian Knebel, Roswitha Sicca (Sopran), Martin Nagy (Tenor), Claus Temps (Bariton), Thomas Pfeiffer (Bariton), Joachim Draheim (Liedbegleitung), Abert-Quartett Stuttgart - Inhalt: Schuncke: Rondo brillant G-Dur für Klavier zu 4 Händen, Petit Rondeau C-Dur für Klavier zu 4 Händen, "Erlkönig" (1827), "Der Jüngling am Bache", "Frühlingslied", "Erster Verlust" (1827), "Gretchen am Spinnrad" (erschienen 1840 in NZfM), Deux Pièces caractéristiques op. 13 für Klavier zu 4 Händen (erschienen 1834). Abert: Sechs Lieder für eine Singstimme und Klavier erschienen 1879), "Des Glasers Töchterlein" (erschienen 1879), Streichquartett A-Dur op. 25 (1862)