Onze kunst van heden was een expositie in het Rijksmuseum Amsterdam van 18 november 1939 t/m 29 februari 1940.
Vanwege de oorlogsdreiging waren de grote kunstwerken als De Nachtwacht in opdracht van de Nederlandse overheid uit het Rijksmuseum weggehaald en op een veilige plaats in een bunker opgeborgen. Om de leeggekomen ruimte toch nuttig te kunnen gebruiken en bezoekers te trekken is een expositie gehouden met 750 kunstenaars en 3163 werken. Er kwamen meer dan 38.500 belangstellenden op af.
Erevoorzitters waren de heer G. Bolkestein, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer A. baron Röell, commissaris van de Koningin voor de Provincie Noord-Holland en W. de Vlugt, burgemeester van Amsterdam. Beschermvrouwe was Hare Majesteit de Koningin.
In de brochure van de expositie schrijft museumdirecteur dr. F. Schmidt-Degener in het voorwoord over plaats en tijd van de tentoonstelling:
Na afloop gingen 150 werken naar een tentoonstelling met dezelfde naam in het Stedelijk Museum te Maastricht van 23 maart t/m 14 april 1940.
In het Centraal Museum te Utrecht werden 146 beeldhouwkundige werken tentoongesteld van 18 maart t/m 14 april 1940.
In Brussel waren vanaf 4 mei 1940 in het Museum voor schone kunsten 534 schilderijen en tekeningen van tentoonstelling Nederlandse kunstenaars van Heden te zien.
Na de oorlog werd in het Stedelijk de tentoonstelling Kunst in het harnas georganiseerd, ter nagedachtenis aan vervolgde en omgekomen kunstenaars, en in het Rijksmuseum de tentoonstelling Kunst in Vrijheid, met werk van kunstenaars die zich niet hadden aangesloten bij de Kultuurkamer.
Deelnemende kunstenaars waren:
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
R
S
T
V
W
Z
Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Onze kunst van heden op de Engelstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.