Pantydraco

Pantydraco
Status: Uitgestorven, als fossiel bekend
Pantydraco
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Superorde:Dinosauria (Dinosauriërs)
Orde:Saurischia
Onderorde:Sauropodomorpha
Geslacht
Pantydraco
Galton, 2007
Typesoort
Thecodontosaurus caducus
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Herpetologie

Pantydraco is een geslacht van dinosauriërs behorend tot de groep van de Sauropodomorpha, dat tijdens het Late Trias leefde in het gebied van het huidige Wales. De enige benoemde soort is Pantydraco caducus.

Vondst en naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

De resten van Pantydraco werden in 1952 door Kenneth Kermack en Pamela Robinson gevonden in een oude kalksteengroeve waarin mergel een oude spleet opgevuld had. In 1983 werden ze voor het eerst gedetailleerd beschreven in een dissertatie van Diane Warrener. In deze tijd werden ze toegeschreven aan Thecodontosaurus.

In 2003 benoemde Adam Mathew Yates een aparte soort voor de vondsten: Thecodontosaurus caducus. De soortaanduiding betekent "gevallen". Het holotype BMNH P24 is gevonden in een laag uit het Rhaetien. Het bestaat uit een gedeeltelijk juveniel skelet, met schedel, wervels, opperarmbeenderen en een zitbeen. Aan de soort zijn verder vele paratypen toegewezen waardoor ook de nek, staart, schoudergordel en een rechterachterbeen bekend zijn.

De paratypen betreffen de specimina BMNH P24/3: een rechterzitbeen; BMNH P39/2: een linkerravenbeksbeen; BMNH P59/5: een rechterquadratum; BMNH P64/1: een reeks van acht wervels uit het voorste middengedeelte van de staart; BMNH P65/21: een rechterectopterygoïde; BMNH P77/1: een skelet zonder schedel omvattende het rechterzitbeen en van de rechterachterpoot het onderste uiteinde van het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de voet; BMNH P126/1: het hoofdlichaam van een rechterschaambeen; BMNH P141/1: een basioccipitale.

Daarnaast zijn verschillende vondsten door Yates toegewezen. Het betreft de specimina BMNH P6/1: de bovenste helft van een rechterkuitbeen; BMNH P19/7: een linkeropperarmbeen; BMNH P22/1: een kootje; BMNH P24/1: een middelste staartwervel; BMNH P25/4: de onderzijde van een rechterschouderblad; BMNH P27/1: een kootje; BMNH P27/3: de achterste helft van een halswervel; BMNH P35/1: een reeks staartwervels met bijbehorende chevrons; BMNH P39/1: twee middelste staartwervels; BMNH P39/3: twee klauwen en drie andere kootjes; BMNH P50/4: een wervelboog van een halswervel; BMNH P52: een supraoccipitale; BMNH P57/1: een rechterachterpoot met het onderste uiteinde van een kuitbeen en drie tenen; BMNH P59/4: een middelste staartwervel; BMNH P64/1: een gedeeltelijk skelet zonder schedel omvattende een reeks staartwervels en chevrons alsmede drie tenen; BMNH P65/25: een middelste staartwervel; BMNH P65/29: een middelste staartwervel; BMNH P65/36: de wervelboog van een halswervel; BMNH P66/1: het bovenste uiteinde van een rechterkuitbeen; BMNH P68/1: een achterste staartwervel; BMNH P81/1: een wervelboog van een halswervel; BMNH P82/2: een wervelboog van een halswervel; BMNH P106/1: een rechtervoorhoofdsbeen; en BMNH P125/1: een rechtervoorhoofdsbeen.

Het betreft alle juveniele dieren.

In 2007 werd door Peter Malcolm Galton een apart geslacht benoemd: Pantydraco. In de geslachtsnaam verwijst "Panty" naar het dorpje bij de steengroeve in Zuid-Wales waar het fossiel werd gevonden: Pant-y-ffynnon, de "vallei van de bron", gelegen nabij Bonvilston. Draco is Latijn voor "draak". Het is een verwijzing naar de Y Ddraig Goch, het drakensymbool uit de vlag van Wales. De typesoort van het geslacht is Thecodontosaurus caducus. De combinatio nova is Pantydraco caducus.

In 2010/2011 werd de soort gedetailleerd beschreven door Galton en Dianne Kermack. Volgens Galton is specimen BMNH P25/4 helemaal geen rechterschouderblad maar een rechterzitbeen.

Het materiaal vertegenwoordigt jonge dieren van ongeveer twee meter lengte. Ze zullen een gewicht gehad hebben van ongeveer twintig kilogram. Het dijbeen van BMNH P77/1 heeft een geschatte lengte van slechts tweeënzeventig millimeter. De volwassen grootte is onbekend maar zal niet zeer veel hoger hebben gelegen.

In 2011 wisten Galton & Kermack vier onderscheidende kenmerken vast te stellen. Het zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. De neusbeenderen zijn op hun middenlijn vergroeid. Het surangulare van de onderkaak heeft een uitstekende bult op de binnenzijde. De epipofysen, uitsteeksels op de bases van de achterste gewrichtsuitsteeksels, vormen platte platen die de achterranden van de facetten van de achterste gewrichtsuitsteeksels overhangen maar geen opstaande richels op de bovenzijden van de achterste gewrichtsuitsteeksels vormen. Er bevinden zich duidelijke uithollingen, wellicht pneumatisch, in de beennaden tussen het wervellichaam en de wervelboog van de zesde, zevende en achtste halswervel maar bij de negende halswervel zijn ze ondiep.

Daarnaast is er een unieke combinatie van op zich niet unieke kenmerken, een mengeling van basale en afgeleide trekken. Het dentarium van de onderkaak is kort en diep met een hoogte die meer dan een vijfde van de lengte bedraagt en een lengte die minder dan 40% uitmaakt met de totale onderkaaklengte. Bij de middelste staartwervels zijn de doornuitsteeksels in zijaanzicht kort, met minder dan 30% van de lengte van de wervelboog, en extreem achterwaarts geplaatst terwijl een lengtegroeve in de onderzijde van de wervel ontbreekt. Het darmbeen is hoog met een lang voorblad dat verder naar voren uitsteekt dan het aanhangsel voor het schaambeen en een kort achterblad dat geen groeve heeft in de onderzijde voor de aanhechting van de retractorspier. Het vijfde middenvoetsbeen loopt naar onderen spits uit en draagt vermoedelijk geen teen.

Galton beklemtoonde speciaal de basale kenmerken geërfd van oudere soorten. Het dentarium heeft geen beenplateau aan de buitenste zijde van de tandrij en er zijn dus wellicht geen wangen. De tanden zijn naar achteren gekromd. De nek is kort met middelste halswervels die minder dan driemaal langer zijn dan breed. De binnenhoek van het bovenste opperarmbeen is extreem klein en laag. Bij het opperarmbeen is de deltopectorale kam asymmetrisch met het spits op 40% van de schachtlengte van de bovenkant gemeten.

Veel aandacht was er ook voor de verschillen met Thecodontosaurus antiquus. Dat laatste taxon is ook bekend van allerlei fragmentarische vondsten gedaan bij Clifton die lastig te onderscheiden zijn van weer andere fossielen aldaar gevonden. Als het materiaal van Pantydraco uit dat van T. antiquus verwijderd wordt zoals Yates in 2003 deed, heeft T. antiquus zelf geen autapomorfieën meer of zelfs maar een unieke combinatie van kenmerken. Het zou dan een nomen dubium zijn. Dat roept de vraag op of de specimina van Pantydraco niet simpelweg de jongen van Thecodontosaurus zijn. Galton achtte dat echter onwaarschijnlijk, wijzend op een aantal onderscheidende kenmerken die hij niet plausibel vond samenhangen met de leeftijd of juist overeenkomsten die niet noodzakelijkerwijs tot de twee taxa beperkt blijven. Een opvallende overeenkomst is het gedeelde kenmerk van de korte onderkaak. Dat wordt echter ook gedeeld met de wellicht nog basalere Saturnalia en is dus geen sterke aanwijzing dat Pantydraco een jonger synoniem is. T. antiquus heeft wel een beenwal naast de tandrij, een afgeleid kenmerk.

Pantydraco wordt meestal basaal in de Sauropodomorpha gevonden, nog onder Thecodontosaurus.

Sauropodomorpha 
Guaibasauridae 

Specimen ISI R277



Panphagia




Guaibasaurus


Saturnaliinae

Chromogisaurus



Saturnalia







Pantydraco




Thecodontosaurus




Nambalia




Efraasia




Plateosauravus




Ruehleia


Plateosauria 

Plateosauridae


Massopoda 

Riojasauridae




Anchisauria



Massospondylidae