Resolutie 194 | ||
---|---|---|
Van de | Algemene Vergadering van de Verenigde Naties | |
Datum | 11 december 1948 | |
Nr. vergadering | 186 | |
Code | A/RES/194(III) | |
Stemming | voor 35 onth. 8 tegen 15 niet
0 | |
Onderwerp | Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 | |
Beslissing | Bescherming en vrije toegang tot heilige plaatsen. Demilitarisatie en VN-controle over Jeruzalem. Terugkeer van vluchtelingen. | |
Arabische troepen vuren vanaf de muur rond de oude stad in Jerusalem; 1948.
|
Resolutie 194 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen op 11 december 1948, enkele maanden voor het einde van de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948.
Deze VN-resolutie was enerzijds een eerbetoon aan de VN-bemiddelaar Folke Bernadotte, die kort tevoren door Joodse extremisten van de groepering Lechi ("Stern") was vermoord. Anderzijds werd met deze resolutie naar een oplossing gezocht voor de Arabisch-Israëlische Oorlog. De resolutie sprak zich uit voor de terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen.
Resolutie 194 bestaat uit 15 artikelen, waarvan dit de belangrijkste zijn:
Resolutie 194 werd door Israël afgewezen. De Israëlische regering wees het definitieve mandaat in punt °11 van de resolutie dat door de Algemene Vergadering aan de Verzoeningscommissie was opgelegd af, en stelde verder als voorwaarde, dat alle onderdelen genoemd in resolutie 194 als één gezamenlijke kwestie moeten worden beschouwd en uitonderhandeld met de Arabische landen. Egypte, Irak, Libanon, Saoedi-Arabië, Syrië en Jemen stemden tegen de resolutie, en Jordanië was nog geen lid van de Verenigde Naties.
Artikel °11 wordt regelmatig aangehaald als basis voor het terugkeerrecht van Palestijnen. Israël weigerde hieraan gevolg te geven, omdat de resolutie sprak van "vluchtelingen die in vrede met hun buren willen leven" en Israël zich op het standpunt stelde dat zolang Israël niet door zijn Arabische buren wordt erkend, van leven in vrede geen sprake was.[1]
De Algemene Vergadering wees in deze resolutie twee kwesties aan met betrekking tot welke ze principiële instructies oplegde aan de op te richten Verzoeningscommissie. De eerste was de internationalisering van Jeruzalem. Het tweede probleem, waarover de Commissie een definitief mandaat werd opgelegd, was dat van de vluchtelingen.
Geeft de Verzoeningscommissie opdracht de repatriëring, herhuisvesting en economische en sociale rehabilitatie van de vluchtelingen te bevorderen, alsmede de uitbetaling van compensatie(gelden), en nauwe banden te onderhouden met de directeur van de United Nations Relief for Palestinian Refugees en, via hem, met de aangewezen organen en instellingen van de Verenigde Naties.
De Israëlische regering wees het definitieve mandaat in punt °11 van de resolutie die door de Algemene Vergadering aan de Verzoeningscommissie was opgelegd af. Ze stelde verder als voorwaarde dat alle onderdelen genoemd in resolutie 194 als één gezamenlijke kwestie moeten worden beschouwd en onderhandeld met de Arabische landen.
De Arabische landen uitgezonderd Transjordanië (Jordanië) eisten dat Israël eerst de rechten van de vluchtelingen, zoals vastgelegd in punt °11 van de resolutie zou uitvoeren.
In 1985 kwam de Algemene Vergadering met een rapport, waarin ze vaststelde dat de Verzoeningscommissie had gefaald. Oordeel over het falen: