Johannes van der Palm | ||
---|---|---|
![]() | ||
Johannes van der Palm in 1820
(Collectie Universiteit Leiden) | ||
Algemene informatie | ||
Volledige naam | Johannes Hendricus van der Palm | |
Geboren | 17 juli 1763 Rotterdam | |
Overleden | 8 september 1840 Leiden | |
Nationaliteit(en) | ![]() | |
Beroep(en) | Dichter, theoloog, staatsman en hoogleraar |
Johannes Hendricus van der Palm (Rotterdam, 17 juli 1763 – Leiden, 8 september 1840) was een Nederlands dichter, theoloog, staatsman en hoogleraar.
Van der Palm was een zoon van de Rotterdamse kostschoolhouder Cornelis van der Palm, die medeoprichter was van het Rotterdamse dichtersgenootschap Studium scientiarum genetrix (IJver is de moeder der wetenschappen). Van der Palm werd op zijn zeventiende zelf ook lid van dit genootschap en werd zes jaar later tot lid van verdienste benoemd. In 1783 reikte zijn vader hem de gouden erepenning uit voor zijn gedicht Het Oorlog. Hij studeerde inmiddels aan de Universiteit Leiden en schreef ook daar veel gedichten. Zijn gedicht de verheerlijking van Christus op den berg werd in 1784, met goud bekroond door het Haagse dichtersgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt waarvan Van der Palm lid was.
Van der Palm werd in 1784 predikant te Maartensdijk. Hij was lid van de patriottische beweging en moest in 1787 vluchten voor prinsgezinden uit Bunschoten. Hij werd wetenschappelijk raadsman te Middelburg (1788). In 1795 werd hij lid van het Voorlopig Bestuur van Zeeland en plantte hij de Vrijheidsboom. Een jaar later werd hij echter hoogleraar Oosterse talen aan de Universiteit Leiden.
Van 1799 tot 1805 was Van der Palm minister van Onderwijs ("agent voor Nationale Opvoeding") in de Bataafse Republiek en het Bataafs Gemenebest. Hij regelde als minister het lager onderwijs en schreef samen met zijn Inspecteur-generaal Adriaan van den Ende de belangrijke Onderwijswet van 1806. Van der Palm verzocht verder de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek een uniforme Nederlandse spelling tot stand te brengen, die per 18 december 1804 officieel werd ingevoerd. In 1801 was Van der Palm ook enige tijd minister van Economische Zaken ("agent voor Nationale Economie") ad interim. Vanaf 1805 was hij weer hoogleraar, nu in de gewijde dichtkunst en de welsprekendheid. Hij werd in 1812 ter verantwoording geroepen omdat hij in zijn rede bij de opening van het academisch jaar geen hulde had gebracht aan keizer Napoleon.
Van der Palm was in zijn tijd beroemd als schrijver en redenaar, en won in 1815 een prijs van 700 gulden die "voor een geschied- en redekunstig gedenkschrift" was uitgeloofd door admiraal Jan van Kinsbergen. In 1818 begon hij aan een nieuwe Bijbelvertaling; in 1830 was dit werk, de "van der Palmbijbel", voltooid. Tien jaar later overleed hij op 77-jarige leeftijd. Nicolaas Beets, die in 1840 met Van der Palms kleindochter Aleide van Foreest trouwde, beschreef in 1842 zijn leven in Leven en karakter van J.H. v.d. Palm.
Van der Palm hield vast aan de gereformeerde leer, maar niet leerstellig. De gereformeerde theologie werd zeer gematigd uitgelegd. Hij beaamde de gereformeerde centrale dogma's, zoals de predestinatieleer en de Drie-eenheid, maar besteedde er maar heel summier aandacht aan. Ook de kanttekeningen in zijn Bijbelvertaling tonen aan dat Van der Palm nauwelijks interesse had in de dogmatiek. Dit in tegenstelling tot zijn geestverwant Herman Muntinghe, die een "Bijbelse dogmatiek" ontwikkelde.[1]
Van der Palm was een aanhanger van het supranaturalisme. Dat hield in dat alle gebeurtenissen in de Bijbel historisch betrouwbaar zijn. Ook de wonderen hebben echt plaatsgehad. Maar volgens de supranaturalisten zijn veel zaken die als "wonderen" worden aangeduid, prima rationeel te verklaren[2] Maar dat wil dan nog niet zeggen dat zij los staan van God. Gods leiding blijkt juist hieruit dat het rationeel te verklaren wonder juist op dát moment in de geschiedenis plaatsvond, wanneer God het wilde. Van der Palm vertegenwoordigt echter wel een zeer gematigd supranaturalisme: de wonderen in het Nieuwe Testament blijven zonder meer gehandhaafd.[3]
Johannes van der Palm toonde ook enige belangstelling voor de lagere tekstkritiek. Om de Bijbelboeken te interpreteren moest alle aandacht van de moderne theoloog uitgaan naar de exegese. Daarvoor was het noodzakelijk om de oorspronkelijke Bijbeltekst te reconstrueren. In de tijd van Van der Palm waren er echter nauwelijks oude handschriften voorhanden. Van der Palm legde een zekere interesse aan de dag voor Arabische vertalingen van het Oude Testament, de Septuaginta en de Samaritaanse Pentateuch. De Masoretische tekst bleef voor hem echter het meest gezaghebbend. Van de hogere tekstkritiek, de historisch-kritische methode, moest Van der Palm niets hebben. (Aanvaarding van de historisch-kritische methode zou immers in strijd zijn met het door hem aangehangen supranaturalisme.)
Voorganger: Th. van Kooten |
agent voor Nationale Opvoeding 1799-1801 |
Opvolger: O. Repelaer van Driel |
Voorganger: J. Goldberg |
agent voor Nationale Economie a.i. 1801 |
Opvolger: P. van der Heim |
Voorganger: Sebald Fulco Johannes Rau |
Rector magnificus van de Universiteit Leiden 1798–1799 |
Opvolger: Meinardus Simon du Pui |
Voorganger: Simon Speijert van der Eijk |
Rector magnificus van de Universiteit Leiden 1818–1819 |
Opvolger: Meinardus Simon du Pui |