Léon Goossens

Léon Jean Goossens (Liverpool, 12 juni 1897 - 13 februari 1988) was een Brits hoboïst.

Goossens studeerde aan de Royal College of Music. Zijn vader was de violist en dirigent Eugène Goossens, zijn broer de dirigent en componist Eugène Aynsley Goossens en zijn zusters de harpistes Marie en Sidonie Goossens.

Tijdens het begin en midden van de 20e eeuw, was hij de meest vooraanstaande hoboïst ter wereld. Hij werd lid van het Queen's Hall Orchestra geleid door Henry Wood toen hij 15 was en werd later (in 1932) aangenomen door Thomas Beecham voor het nieuw opgerichte London Philharmonic Orchestra. Daarnaast had hij een carrière als solist en in de kamermuziek. Hij werd vermaard wegens zijn klank, die door geen andere hoboïst werd geëvenaard. In het verleden werden hoboïsten ingedeeld in de Franse school (elegant, maar dun en rietachtig van toon) en de Duitse school (vol en rond van klank, maar lomper en met weinig of geen vibrato). Goossens bracht het beste van beide scholen samen.

Goossens liet werken voor zich schrijven van vooraanstaande componisten als Edward Elgar, Ralph Vaughan Williams en Rutland Boughton. Hij werkte samen met andere solisten als Yehudi Menuhin. Tot zijn leerlingen behoren de hoboïsten Evelyn Barbirolli (vrouw van dirigent John Barbirolli) en Joyance Boughton (dochter van componist Rutland Boughton)

In 1950 werd Goossens onderscheiden met een benoeming tot Commandeur in de Orde van het Britse Rijk en in 1962 hij werd Fellow van de Royal College of Music. Van 1914 tot 1972 was hij meer dan dertig keer te bewonderen tijdens de Proms-concerten.

Werken opgedragen aan Léon Goossens

[bewerken | brontekst bewerken]