Eardasaurus

Eardasaurus powelli is een lid van de Plesiosauria dat tijdens de middelste Jura leefde in het gebied van het huidige Engeland.

Vondst en naamgeving

[bewerken | brontekst bewerken]

Augustus 1994 vond Harry Philip Powell, de toenmalige assistentconservator van het Oxford University Museum of Natural History in een leemput bij Yarnton het skelet van een plesiosauriër. Het werd geborgen met behulp van Richard M. Wilkins, Juliet Hay, Simon Phillips, John B. Cooke, Nigel T.J. Hollingworth en Terry R. Hardaker. Hay en Powell prepareerden de botten. Het stuk werd tentoongesteld in het museum. Al vroeg werd onderkend dat dit een nog onbekend taxon betrof maar een gepubliceerde beschrijving bleef bijna drie decennia uit.

Het holotype

In 2022 werd de typesoort Eardasaurus powelli benoemd en beschreven door Hikary Frances Ketchum en Roger Benjamin James Benson. De geslachtnaam is afgeleid van het Angelsaksisch eard, "geboortegrond", waarvan weer de plaatsnaam Yarnton, via Erdington, "thuisstad", is afgeleid. De soortaanduiding eert H. Philip Powell als ontdekker. De Life Science Identifiers, nodig voor de geldigheid van een naam gepubliceerd in een elektronisch tijdschrift, zijn 36CC5781-89C0-4475-8BDE- 79459C263356 voor het geslacht en E8E70687-2F84-4875-BDE8820EB5D05A7E voor de soort. Alleen de schedel werd in 2022 in detail beschreven.

Het holotype, OUMNH PAL-J.2247 (eerder OUMNH J.02247), is gevonden in de Peterboroughafzetting van de Oxford Clay Formation die dateert uit het middelste Callovien. Het bestaat uit een vrij compleet skelet met schedel en onderkaken. De schoudergordel en het bekken ontbreken echter grotendeels op een interclavicula en een sleutelbeen na. Van de rechterledematen is alleen een rechteropperarmbeen nog aanwezig. Het skelet ligt ten dele in verband.

De schedel in bovenaanzicht

De lengte van Eardasaurus is geschat op 4,7 meter. De schedel is negentachtig centimeter lang, waarvan de snuit 54% beslaat. De kop is dus matig langsnuitig minder dan bij sommige verwanten.

De symfyse van de onderkaken

De beschrijvers stelden verschillende onderscheidende kenmerken vast. Vier daarvan zijn autapomorfieën, unieke afgeleide eigenschappen. Het bovenkaaksbeen draagt het zeer hoge aantal van vierendertig of vijfendertig tanden. Het jukbeen heeft een ornamentering langs de rand van de oogkas in de vorm van cannelures. Er is een tredevormig contact tussen het jukbeen en het squamosum. Het "traanbeen" (in feite geen echt traanbeen maar een nieuwvorming langs de voorste onderrand van de oogkas) is verticaal slank met een staafvormig achterste uitsteeksel.

Daarnaast is er een unieke combinatie van zestien op zich niet unieke kenmerken. Het patroon van tandglazuurrichels op de grotere voorste tanden lijkt op dat van de latere Peloneustes en wijkt af van dat van tijdgenoten door relatief weinig richels op de bolle buitenzijde die ver van het spits eindigen met uitzondering van een klein aantal richels dat tot aan de punt doorloopt in de vorm van licht gekartelde snijranden. Er zijn vijf tot zes premaxillaire tanden. De snuit is sterk ingesnoerd bij het contact tussen praemaxilla en bovenkaaksbeen. Bij de insnoering is er een gaping of diasteem in de tandrij. Het bovenkaaksbeen wordt van de binnenrand van het neusgat gedrongen door een voorste uitloper van het voorhoofdsbeen, anders dan bij alle andere pliosauride tijdgenoten. Het voorhoofdbeen reikt tot aan het neusgat. De achterste holten tussen de pterygoïden zijn relatief langwerpig. De symfyse van de onderkaken is overdwars verbreed. De symfyse draagt het lage aantal van negen dentaire tanden. De achterrand van de voorste opening van de fossa Meckeliana wordt omsloten door het spleniale, in plaats van alleen de onderrand. Het coronoïde loopt door op de buitenste zijkant van de onderkaak. Het surangulare heeft in bovenaanzicht een sterk bolle binnenste verbreding. Het atlas-draaier-complex van de voorste halswervels is relatief kort door een horizontale verkorting van het wervellichaam van de draaier. De halswervels zijn gekield. De doornuitsteeksels van de halswervels zijn overdwars smal met slechts een kleine verbreding aan de top. De hoofdbeenderen van de onderarm en het onderbeen zijn kort.

Er zijn achtendertig dentaire tanden.

De linkervoorvin

Eardasaurus werd in de Pliosauridae geplaatst, relatief basaal in de Thalassophonea.

Het volgende kladogram toont de positie in de evolutionaire stamboom volgens het beschrijvende artikel.




Hauffiosaurus zanoni




Hauffiosaurus longirostris



Hauffiosaurus tomistomimus






Marmornectes candrewi


Thalassophonea 

Anguanax zignoi




Peloneustes philarchus




Eardasaurus powelli




"Pliosaurus" andrewsi




Simolestes vorax




Liopleurodon ferox




Pliosaurus



Brachaucheninae











De tanden en hun richels

Ketchum en Benson besteedden speciale aandacht aan de tandrichels. Sterk opstaande en gekartelde richels zouden kunnen wijzen op een levenswijze als apexpredator omdat ze grote prooien kunnen verwonden. Ze wezen er echter op dat de kartelingen bij Eardasaurus zeer fijn zijn. Verwanten hebben soms wel en soms geen richels. Het patroon is dus niet eenduidig.